No. 49 9 Februari 1945 ------------------------------------------------------------------------- FRONTNIEUWS. BINNENLAND. Het ministerie-Gerbrandy is afgetreden. Zie het betreffende artikel op pagina 2. WESTFRONT. Over een front van 35 km langs de rivieren de Our en de Sauer die de grens vormen van Luxemburg en Duitschland, heeft het 3e Amerikaan- sche leger 10 bruggehoofden gevormd, en dringt van hieruit Duitschland binnen. De rivieren zijn door de dooi sterk gezwollen en de overtocht ge- schiedde in booten, die heftig beschoten werden. De Amerikanen hebben hun bruggehoofden kunnen handhaven. Er zijn versterkingen aangevoerd, en er zijn thans eenige bruggen in gebruik genomen. In de richting Prümm hebben de geallieerden vorderingen gemaakt en eenige plaatsen veroverd. Zij staan nog 4 km voor Prümm. Zes vijandelijke tegen- aanvallen werden afgeslagen. Het dorp Schmitt is door de Amerikanen ver- overd bij de Roer-Our stuwdammen. Van deze stuwdammen zijn er drie in ge- allieerde handen. In den Elzas maken de geallieerden vorderingen in de richting Neunburg, 5 km. ten Noordoosten van Mühlhouse. LUCHTFRONT. Woensdagnacht heeft de R.A.F. Kleef en Goch aangevallen. Don- derdag werden door geallieerde vliegtuigen aanvallen gedaan op doelen voor de linies van maarschalk Montgomerey en wel: Kleef, Goch, Duisburg, Dusseldorf, Bonn, Mainz, Coblenz, Kassel, Hannover en Maagdenburg. Lancasters bombardeerden de snelbootbunkers te IJmuiden met bommen van 6020 kg. De Rijnbrug bij Neunburg werd vernietigd. Vliegvelden werden aan- gevallen door begeleidende jagers. Vanuit Italië werden Woensdag en Don- derdag aanvallen gedaan op olieraffinaderijen in de buurt van Weenen, op de Brennerspoorweg, N.O. Italië en in de buurt van Spezia. OOSTFRONT. In de voorsteden van Küstrin en Frankfort wordt gevochten. De steden zelf liggen onder geconcentreerd artillerievuur. Volgens vijandelijke berichten hebben de Russen vier kleine bruggehoofden in de streek ten Noorden van Küstrin tot ten Zuiden van Frankfort. Moskou bewaart hierover het stilzwijgen. De Russen melden, dat zij ten Noordwes- ten van Küstrin aan de Oder staan op 50 km afstand van Berlijn. De rechterflank van Zjoekov heeft Arndswalde en Bernstein genomen 40 km ten Zuidoosten van Stargard. In Oost-Pruisen zijn Kreuzburg en 25 andere plaatsen veroverd, en dringen de Russen door in de richting van het Frische Haff. Het bruggehoofd van maarschalk Koniev in Silezië is ver- breed en hier zijn eenige plaatsen veroverd. Tanks, kanonnen en infanterie worden over de Oder gebracht over pontonbruggen. Ten Zuidwesten van Kra- kau werden 40 plaatsen veroverd. In Russische winteroffensief zijn reeds 7 Duitsche generaals gesneuveld, en 6 gevangen genomen. Paul Winterton meldt, dat het leger van Zjoekov al- leen verleden week 23.000 gevangenen gemaakt heeft. Vele Duitsche soldaten doorzoeken de leege woningen naar burgerkleeding. Vinden zij deze, dan verbranden zij hun papieren en probeeren met de vluchtelingen weg te ko- men; worden zij ondervraagd, dan geven zij zich uit voor buitenlandsche arbeiders. In Noorwegen is de chef van den Sicherheitsdienst doodgeschoten. In Berlijn wordt de Volkssturm geoefend in straatgevechten. The Big Three. Ergens aan de Zwarte Zee vergaderen President Roosevelt, Maarschalk Stalin en minister Winston Churchill momenteel ter bespreking van de laatste maatregelen voor den strijd tegen Duitschland, alsmede van maatregelen voor de organisatie van den vrede. Met het oog op de synchronisatie van het oorlogsgebeuren zijn zij verge- zeld door de chefs hunner generale staven, alsmede door vele experts op militair gebied. Verder zijn aanwezig de ministers van Buitenlandsche Zaken, eveneens ver- gezeld door vele deskundigen en ambtenaren. Helaas is een vliegtuig, waarin leden van de Britsche staf en van de mi- nisteries van oorlog en Buitenlandsche Zaken, verongelukt, waarbij 13 menschen om het leven kwamen. Gemeld wordt, dat de Groote Drie tot overeenstemming zijn gekomen; hun wil en eendrachtigheid om het Derde Rijk van den aardbodem te verdelgen zijn ongeschokt. -2- HET MINISTERIE-GERBRANDY AFGETREDEN. Het aftreden van minister Burger heeft een nasleep gekregen, doordat de beide sociaal-democratische ministers van den Tempel en Albarda ver- klaard hebben zich niet te kunnen vereenigen met de wijze, waarop de minister-president Gerbrandy het ontslag van minister Burger heeft be- vorderd. Minister Gerbrandy heeft nu aan H.M. het ontslag van het kabinet aange- boden en geadviseerd tot vorming van een nieuw ministerie over te gaan, dat meer in overeenstemming is met het feit, dat een groot gedeelte van Nederland reeds bevrijd is, m.a.w. waarin de stem van het bevrijde gebied zich kan doen laten hooren, waarbij echter de clausule gehandhaafd blijft, dat het geheele kabinet aftreedt, zoodra geheel Nederland is bevrijd. H.M. heeft - zooals te verwachten was - minister Gerbrandy ermede belast om tot reconstructie van het kabinet over te gaan, welke last Z.Exc. ver- zocht heeft in beraad te mogen houden. Aangezien wij slechts de regeeringsverklaring ter onzer beschikking heb- ben, valt het ons eenigszins moeilijk een juist oordeel over de kabinets- crisis te vellen. Echter meenen wij te mogen concludeeren, dat het wel duidelijk is, dat, nu drie ministers n.l. de H.H.Burger, v.d.Tempel en Al- barda zijn afgetreden om een meeningsverschil, dat voortvloeide uit ver- schil van inzicht tusschen den minister-president en den minister van Binnenlandsche Zaken omtrent een brandende kwestie, welke met de bevrij- ding actueel geworden is, de minister-president besloten heeft om H.M. de gelegenheid te geven een ministerie te doen vormen, waarin de wenschen en en verlangens van bevrijd Nederland onverhuld tot uitdrukking komen. Met een dergelijke oplossing der moeilijkheden kunnen wij ons desnoods vereenigen, al valt niet te ontkennen, dat zij toch altijd een palliatief is, aangezien Nederland beneden de groote rivieren niet als representa- tief voor onze geheele bevolking kan worden geacht. Tot ons leedwezen echter moeten wij opmerken, dat wij de houding van de H.H.v.d.Tempel en Albarda weinig elegant en weinig soepel vinden. Wij vreezen, dat de politieke geestverwantschap van minister Burger met de beide andere heeren een zeer groote rol gespeeld heeft in deze aangelegen- heid en dat zij hun partij-politieke overtuiging zwaarder laten wegen, dan het landsbelang. Dit treft temeer, omdat zij zooveel jaren in het land vertoeven, waar een premier zijn wil weet door te zetten tegen dien van de meerderheid van het parlement, en waar Labourleden zich onthouden van stemming om hun vertegenwoordigers in het kabinet niet te noodzaken af te treden, waardoor het ministerie der coalitie ten val gebracht zou zijn. Labour stelt telkens opnieuw het landsbelang boven het partij-inzicht. Labour wacht zijn tijd af. Waarom - zoo vragen wij ons af - konden de Nederlandsche soc.dem.ministers dit niet? Achtten zij de kwestie zoo ur- gent, dat zij thans een kabinetscrisis in het leven roepen, terwijl zij toch zeer wel weten, dat de dagen van dit kabinet geteld zijn, zoodra de bevrijding een feit geworden is? Prof.Gerbrandy schijnt thans radicaal een einde te willen maken aan de moeilijkheden door een voorloopig kabinet, waarin ministers uit bevrijd Nederland zitting hebben, maar "bevrijd" Nederland" is niet een homogeen geheel, doch een gediffertieerd; in bevrijd gebied zijn ook velerlei opvattingen en overtuigingen t.a.v. alle kwesties, ook t.a.v. die der collaborateurs. Vanzelfsprekend acht Prof.Gerbrandy het door hem geopperde voorstel het beste; en zooals gezegd kunnen wij ons er, zij het noode, bij neerleggen, echter in de verwachting dat bepaalde prominente figuren voor de regee- ring behouden blijven, waaronder de minister-president zelf, wiens ver- dienste voor de Nederlandsche zaak zeer groot is. Wij hebben eigenlijk slechts één wensch, n.l. dat men in Londen, hoe deze crisis ook wordt opgelost, zal inzien, dat het belang van Nederland momenteel niet gediend is met regeeringsmoeilijkheden, en dat bepaalde gevoeligheden en sympathieën moeten wijken voor het belang van het vaderland. -o- -3- OM DEN EUROPEESCHEN VREDE (III). In het vorige artikel in deze reeks spraken wij over de verscheiden- heid der staten, en beloofden nader te zullen spreken over die staten, welke in hun geschiedenis getoond hebben niet over voldoende staatvor- mende kracht te beschikken om tot zelfstandigheid te geraken, of om deze te behouden. Wij willen hiervan twee voorbeelden noemen, n.l. Finland en Polen, die eeuwenlang overheerscht werden door vreemde mogendheden. Het argument, dat de oorzaak hiervan gelegen is in de omstandigheid, dat zij tusschen machtige staten in liggen, en daardoor hun ontwikkeling tot nationalen staat zagen onderbreken, houdt geen steek. Ons eigen volk bewijst het tegendeel, zoowel wat onze opkomst betreft - de tachtigja- rige oorlog tegen de grootste militaire mogendheid ter wereld van dien tijd - als wat onze verdere geschiedenis betreft: 1672, toen wij werden aangevallen door Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen tegelijk, van welk viertal Frankrijk alleen al het toenmalige Europa domineerde. Ondanks zijn bondgenooten stootte het het hoofd in ons land. Polen groeide niet tot innerlijke eenheid; het bleef inwendig verdeeld waartegenover het vereischte van eenstemmigheid in den Poolschen landdag eenigzins komiek aandoet, ofschoon dit vereischte juist een bewijs is van de diepgaande verdeeldheid der Polen. Was geen eenstemmigheid te bereiken, dan loste de Landdag deze moei- lijkheid vaak op, weliswaar niet op een elegante, maar toch zeer zeker op een afdoende wijze, door de minderheid na sluiting der deuren te ver- moorden, wat dan weer aan de eenheid niet ten goede kwam. Laat echter niemand denken, dat het Poolsche volk geen groote en ver- dienstelijke karaktertrekken heeft. Het tegendeel is waar. En wat Finland betreft - nog steeds klaagt elke Fin, die het eerlijk meent met zijn land, over de verscheurdheid en haatdragendheid der Fin- nen, welke laatste eigenschap ook de oorzaak is, dat zij de domheid be- gingen met Hitler samen te gaan, uit eeuwenoude haat tegen de Russen. Wanneer een volk wel tot nationaal leven, maar niet tot een nationalen staat kan komen zonder hulp en bescherming, dient het tot het inzicht te komen, dat het een andere plaats inneemt in de rij der volkeren, dan die, welke dat wèl konden. Zij mogen daarom hun stem wel laten hooren, en zijn niet als minder- waardigen te behandelen, maar zij behooren niet thuis in de top, waar- van de leiding uitgaat, welke de eenheid der volkeren beoogt. Volkeren, die innerlijk niet voldoende eenheid bezitten, kunnen de eenheidsgedach- te niet realiseeren. Het is echter mogelijk, dat zij in een beter georganiseerde wereld op den duur zelf tot eenheid komen. Evenals in het dagelijksch leven tusschen menschen, onderscheiden wij tusschen de volkeren, die van den eersten, en die van lageren rang zijn. Wij herinneren eraan, dat het hier niet gaat om politieke (waaraan in~ haerent militaire) macht. Het is principieel verkeerd om den volkeren, die wat cultuur, bescha- ving en politieke moraal betreft, de minderen zijn, toe te staan geheel overeenkomstig hun eigen politieke inzichten te leven, omdat zij wegens hun primitivisme een gevaar voor hun omgeving zijn, wanneer zij tot de agressieve volkeren behooren. Het Duitsche volk heeft dit in zijn oorlo- gen tegen kleine staten als Noorwegen, Denemarken, België en ons land voldoende bewezen. Erkent men dit, dan zal men ook inzien, dat het dezen volkeren even- min mag vrij staan om hun binnenlandsche politiek volgens eigen inzich- ten te voeren, want het begin van dezen oorlog is niet 1939, maar 1933. En hieruit volgt weer dat de souvereiniteitsgedachte een grondige wij- ziging en beperking zal moeten ondergaan. Volkeren zonder voldoende staatvormende kracht, dus zonder voldoende innerlijke eenheid, zijn wegens hun innerlijke verdeeldheid zwak en daardoor een gevaar, aangezien zij a.h.w. uitnoodigen tot ingrijpen met imperialistische doelstellingen. Laat ons de menschelijke natuur niet vergeten. -4- Het is zoowel voor al deze volkeren zelf, als voor de Internationale orde van belang, dat de in cultureel opzicht eerste-rangs mogendheden de leiding in de wereld in handen nemen, zooals het ook noodig is, dat de eerste-rangs menschen het in den staat voor 't zeggen hebben (natuurlijk niet dictatoriaal) d.w.z. zij in wie de geest van het volk het zuiverst tot uitdrukking komt. Wij willen, wat dit laatste betreft, weer eens teruggrijpen in onze geschiedenis, en wel naar den langen strijd tusschen de regenten en de Oranjes. In de regenten kwam het Nederlandsche individualisme en de Nederland- sche handelsgeest tot uitdrukking, maar zij vervielen in de fout der o- verdrijving, terwijl zij nog een andere grove fout maakten, toen zij zich verengden tot een kaste. Staatkundig waren zij dus in bepaald opzicht be- krompen. Maar dit neemt niet weg, dat hun regeering, ondanks de zeer ge- brekkige staatsinrichting, in het algemeen goed te noemen is; zij hebben in de hoogste mate bijgedragen tot verhooging van de volkswelvaart. Hun individualistische overdrijving en hun kastegeest verhinderden hen om in voldoende mate het geheel te zien; zij stelden dit altijd achter bij hun particularisme. Tegenover hen stond, als representant van het geheel en centralisee- rend middelpunt, Oranje. De tegenstelling tusschen de regenten en Oranje is dus te begrijpen als die tusschen particularisme - hetgeen verbrokkeling impliceert - en den geest der eenheid. Hieruit volgt vanzelf de beteekenis van het Oranjehuis voor ons vader- land. De regenten èn Oranje vertegenwoordigden tesamen den volksgeest. Dat zij botsten vond zijn diepsten grond in het individualisme van den Neder- lander. Dit was ook in de Oranjes werkzaam, maar zij waren vorsten, en als regeerende vorsten de staat. Vorstelijke individualiteit is een an- dere, dan die van den burger. Dit zagen de regenten niet in, zelfs niet de zeer intelligente en groote staatsman Johan de Wit. De eenheidsgedachte zegevierde, en de Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden werd het Koninkrijk der Nederlanden. Wij hadden zelf, uit eigen innerlijke kracht het particularisme, de verbrokkeling, overwonnen. -o- J A P A N. Johan Fabricius sprak over Japan, en in verband hiermede over "het a- dembenemende nieuws" uit het Verre Oosten. Men let hier in het algemeen te weinig op hetgeen daarginds gebeurt, ofschoon dat toch van zoo ontstellend groot belang voor ons is. Wat zijn wij zonder Nederlandsch Indië? Wat is de wereld, wanneer het Verre Oosten onder de hiel van den Japanner zou steunen? Hij is een wonderlijk mensch, deze Japanner, een mensch, die den Wes- terling niet begrijpt, die zijn eigen normen heeft en eigenlijk niet duldt, dat wij, Europeanen, er andere normen op na houden. Hij accepteert niet, dat wij eischen aan het leven stellen, die hij overdreven acht, zelfs i.z. de simpele kwestie der voeding, maar is overtuigd, dat zijn wereld en levensbeschouwing de juiste is. Den laatsten tijd behandelt hij de krijgsgevangenen beter dan in den aanvang. Waarom hij hen slecht behandelde? Omdat hij hen niet begrijpt. Zich krijgsgevangen geven is een begrip, dat slechts moeizaam in Japan- sche hersens doordringt, maar ook dan nog vindt hij den krijgsgevangene een verachtelijk wezen, en gevangen genomen Japanners worden door hun familie als overleden beschouwd. Zelfs de burgers hebben een heilige afschuw van krijgsgevangenschap. In Saipan vond een orgie van zelfmoorden plaats, toen het door de Ameri- kanen werd veroverd. Niet alleen de mannen, maar ook heirlegers vrouwen en kinderen maakten een einde aan hun leven. Zij gelooven, dat het volstrekt onmogelijk is, dat Japan den oorlog verliest, omdat de Keizer van goddelijken oorsprong is en dus niet ver- slagen kan worden. Japansche krijgsgevangen, die de ontstellende voorbereidingen der ge- -5- allieerden waarnemen, zijn dan ook verbijsterd; hun situatie is uiterst tragisch, want zij zien, dat Japan niet opgewassen is tegen zulke schrik- wekkende aanvalsmiddelen, en zij waren zoozeer overtuigd, dat hun Keizer overwinnen moest. Zoo stort dan hun heele wereldbeschouwing ineen. Hun rest slechts de zelfmoord, waartoe zij ook zonder deze tragiek het meest geneigd zijn, omdat zij met zichzelf geen raad meer weten. Waar moeten zij heen na den oorlog? Zij, die dood zijn voor hun familie. Zij, die zich onteerd gevoelen. Het was een fout der groote mogendheden, dat zij Japan onder de be- schaafde naties opnamen, zei Fabricius; het is nog geenzins beschaafd in den eigelijken zin des woords. En er zal veel veranderd moeten worden in het land van de Rijzende Zon; het volk zal moeten leeren, dat er andere, meer beschaafde volkeren zijn, waar geen Samurai-kaste atavistische zede- wetten in stand houdt, en primitieve waanzin cultiveert als een kostbaar bezit. De Japanner heeft een lange opvoeding noodig, een opvoeding, die tien- tallen jaren, misschien een eeuw duren zal, alvorens hij weer kan eischen opgenomen te worden in de rij der beschaafde mogendheden. Hier ligt een taak voor China, welke het echter slechts zal kunnen vervullen onder welwillend toezicht en leiding van het blanke ras, want wij moeten ons zorgvuldig hoeden voor nieuwe, grove fouten in het Verre Oosten. Ten aanzien van China wordt o.i. een weinig lichtvaardig geschermd met het begrip "groote mogendheid", en er is een tendenz waarneembaar om China op te nemen onder de de wereld besturende grootmachten. Het resultaat zou even nadeelige gevolgen kunnen hebben als de vergis- sing t.a.v. Japan, want China is nog steeds door en door corrupt. -o- Een vrouw hunkert en hoopt: Dit is de tijd, die al verslindt En in ons harte is de vrees En voor geen drempel stille staat Dat dit het eind van alles is Dit is de tijd, die al het moois, Want al het goede wordt vernield Ondanks ons koest'ren, stukke slaat. En over blijft alleen gemis. Over de menschen hangt het zwaar Maar juist 't gemis is ons 'n baak En druipt van alle daken neer. Dat alles niet verloren ging. De wanhoop stapelt hoog zich op Want het verlangen naar al 't schoon En in ons harte doet het zeer. Schept in ons hart een hunkering. En hunkerend rusten wij dus niet Voor onze taak ten einde is: Herstel van 't goede, dat werd verguisd Opdat weer 't leven weldaad is. -o- ONZE VALUTA. Wij zullen hier niet spreken over de buitenlandsche koers, maar slechts over de binnenlandsche, die overigens verward genoeg is. Onze gulden verkeert n.l. momenteel in een uitzonderlijke situatie, daar geld voor verschillende categorieën van menschen het minst gewensch- te artikel geworden is. Dit verschijnsel is allerminst nieuw; wij hebben het o.a. kunnen waarnemen tijdens de groote inflatie in Duitschland na den vorigen wereldoorlog. Toen vroeg men ook alles, behalve geld; er heerschte een "Flucht in die "Sachgüter", die zulk een omvang bereikte, dat ieder die geld ontving, dit met koortsachtige haast in goederen om- zette, onverschillig welke. Bij ons is van een dergelijke koortsachtige haast in het algemeen geen sprake, terwijl het den meesten menschen bovendien niet onverschillig is welke goederen zij ontvangen. In de stad is de groote vraag gericht op levensmiddelen, terwijl het platteland deze aanbiedt in ruil voor andere goederen o.a. kleeding, werk- tuigen, klompen, enz. Verder ruilt men goederen tegen diensten. Ondanks dit alles is het geld niet geheel van de markt verdrongen, en is er geen "Flucht in die Sachgüter". Men kan voor geld nog goederen koopen; ten eerste de distributiegoederen, ten tweede die op de vrije, en ten derde die op de zwarte markt. -6- De eerste worden steeds geringer in aantal, evenals de laatste, doordat de distributiedienst steeds minder goederen beschikbaar stelt, en op de zwarte markt de ruil den koop steeds meer vervangt, naarmate het aanbod op die markt afneemt. Er is dus een aanmerkelijk onderscheid met de bovengenoemde inflatie in Duitschland, toen n.l. niet de schaarschte der goederen, maar de over- vloed - tenslotte zondvloed - van geld op den voorgrond stond. Wel zijn er ten onzent menschen, die hun geld à tout prix kwijt willen in ruil voor goederen, n.l. de groote zwarte handelaren en legerleveran- ciers, die hun misdadige geldvermogens willen doen verdwijnen uit angst voor in beslagname. Maar deze categorie beheerscht de geldmarkt niet. Staat dus eenerzijds de goederenschaarschte op den voorgrond, ander- zijds staat vast, dat de geldpolitiek van Rost van Toningen de gulden aan- merkelijk verzwakt heeft, maar niet zoozeer, dat hij waardeloos geworden is. In hoeverre hij verzwakt is, valt niet met juistheid te zeggen, daar wij over te weinig gegevens beschikken i.z. de tegenwaarde (dekking) in edel metaal, deviezen en buitenlandsche fondsen, welke in het bezit zijn van den Nederlandschen staat en van particulieren. Eerst na de bezetting is dit uit te maken. Maar wel staat vast, dat het bijna geheel ontbreken van goederen der eerste levensbehoeften de koers van het geld, voorzoover deze vrij wordt bepaald, volkomen heeft ontwricht. Saneering van het geld vereischt dus maatregelen van twee zijden n.l. van de geldzijde en van de zijde der goederenmarkt. Een normale regel is, dat de hoeveelheid geld in overeenstemming moet zijn met de hoeveelheid goederen, waarbij de omloopsnelheid van beide in rekening moet worden gebracht. Natuurlijk is het onzinnig om deze regel letterlijk toe te passen bij de omstandigheden, welke zich zullen voordoen onmiddellijk na de bezet- ting, aangezien er dan vrijwel geen goederen voorhanden zijn. Ons crediet echter in het buitenland is wel van dien aard, dat zeer snel na het beëindigen van den oorlog groote hoeveelheden goederen kun- nen worden aangevoerd, en dit crediet speelt dan zijn gewonen rol op on- ze geldmarkt, en vindt aldaar zijn uitdrukking in de geldcirculatie, aangezien het in dit opzicht onverschillig is of er crediet of andere - z.g. reëele waarden - tegenover de hoeveelheid ruilmiddel aanwezig is. Bovendien hebben wij een claim op Duitschland voor de aan ons ontsto- len en de vernielde goederen, welke wij met bekwamen spoed zullen terug- halen, of - voorzooverre niet meer aanwezig, wat de gestolen goederen betreft - zullen doen vervangen door hun aequivalent in goederen. Hier- voor hebben wij noch contanten, noch crediet noodig, omdat wij ze zon- der eenige betaling zullen opeischen en nemen. Maar zij behooren tot de goederen, die hun invloed doen gelden op de geldmarkt, en dus verruiming van geldcirculatie noodzakelijk maken. Men vergisse zich niet. Wij bedoelen niet te zeggen, dat deze goederen een inflationistische tendenz hebben, maar slechts dat zij dezelfde func- tie vervullen als de goederen, die reeds op de binnenlandsche markt voorhanden zijn. Het valutavraagstuk is niet het moeilijkste, hetwelk wij na den oorlog zullen hebben op te lossen. Geld is tenslotte maar .... geld, ruilmiddel, middel dus; een instrument om het ruilverkeer vlotter te doen verloopen. De aanpassing van dit middel aan het economische leven is zeer zeker een eerste vereischte, opdat de motor van dit leven zoo soepel mogelijk loope. Fouten, op dit terrein gemaakt, kunnen hoogst storend werken. Maar deson- danks is deze kwestie niet degene, die onze grootste aandacht vraagt op economisch gebied. De rijkdom van ons land bestaat uit zijn geestelijke en lichamelijke arbeidskracht en zijn natuurlijke rijkdommen. En het belangrijkste zal zijn: de ijzeren wil om ons weer op te heffen. ---