Mens zijn is een moeilijke taak (vervolg)

Hoofdstuk III

Het Ik.

Moeizaam heeft het zich ontwikkeld krachtens het beginsel der concentratie, dat in het diffuse collectief onbewuste voorondersteld is. De concentratie, tot het uiterste doorgevoerd, resulteert in het ideëele punt, dat Ik genoemd wordt.
Evenals het mathematische punt is het ideële enkel begrenzing d.w.z. negatie, in dit geval negatie van onbewustzijn en dus is het enkel bewustzijn. Als zodanig echter is het een eenzijdigheid en onhoudbaar.
 

88

Aangezien het eenzijdig bewustzijn is als Ik, moet dit zichzelf ontkennen tot het andere van Ik en dus tot Wij.
Hier komen wij dus weer in het vrouwelijke terecht, maar niet meer als het diffuse, maar als het bewuste vrouwelijke, als vrouwelijk bewustzijn. In Wij is Ik opgeheven en blijft er tevens in voorondersteld.

Ik als enkel, als zuiver bewustzijn is voortdurend worden van bewustzijnsinhouden, die omdat zij voortvloeien uit het zuivere Ik, volkomen ontdaan zijn van beelden en beeldspraak, dus van natuurlijkheid, die aan en in het onbewuste voorondersteld blijft; het zuivere Ik brengt daarom geen denkbeelden maar enkel gedachten voort; het bepaalt zich denkend verder.
Aangezien denken negeren is en elke gedachte haar eigen ontkenning aan zich oproept, moet het Ik, zichzelf doordenkend, onherroepelijk tot de Wij-gedachte komen, de veeleenheid der Iks. Het spreekt vanzelf, dat het Ik van de massamens niet doordenkt, maar zodra het geboren is niet verder komt dan zichzelf aanschouwen en verheerlijken, omdat het ware denken aan deze mens vreemd is.
 

89

Daarom vraagt hij steeds om voorbeelden en spreekt Jezus in gelijkenissen. Als hij al zelf denkt, is het verstandelijk en kan hij slechts een klein eindje zijns weegs gaan. Voor de rest praat hij na.
Ook denken moet geleerd worden.

Denken is typisch manlijk, wat niet wil zeggen, dat vrouwen niet zouden kunnen denken; zij zijn immers niet enkel vrouwelijk, maar het is niet het hoofdkenmerk van het vrouwelijk bewustzijn.

Het zuivere denken voltrekt zich krachtens eigen dialectische wetmatigheid, die het om haar te leren kennen eerst uit zichzelf moest voortbrengen.
Deze dialectische wetmatigheid is de logica, de zuivere rede. Wie zuiver denkt is aan de wetmatigheid van het denken gebonden, maar omdat het zijn denken is, is deze gebondenheid een gebonden zijn door en aan het eigen denken en is dit denken dus volslagen vrij in zijn gebondenheid, een dialectische eenheid van ongescheiden onderscheiden tegendelen: de begrippen vrijheid en onvrijheid (gebondenheid) gaan hier in de eenheid van het zuiver begrip samen; de gebondenheid is aan dit denken inherent; de denker bindt dus zichzelf zonder dwang van buiten af, want het is zijn denken.
(Regel wit)
 

90

Of een mens zuiver denken kan, is een kwestie van toevalligheid, van aangeboren geestelijke structuur. Het is dus een gave en geen eigen verdienste.
Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om het te vatten. De bewustzijnsstructuur der vrouwen maakt het haar in principe mogelijk om dit identificerend te doen: het onmiddellijke herkennen van het gesprokene als eigen, tot dien nog ongekend, weten. Het is als het verwekken van een kind. Ook dit is een kwestie van structuren. Natuurlijk is deze weg voor de man niet geheel afgesloten; hij is immers ook vrouwelijk. Maar het is niet zijn natuurlijke weg, want ontvankelijkheid is niet zijn voornaamste kenmerk. Aan de man laat zich in de eerste plaats het geven bedenken, reeds van nature: de bevruchting. Daarom is de inhalige man niet de ware en is uitbuiting in de maatschappij zowel als in het gezin uit den boze. Rijkdom is zonde.
De man moet niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen naar zelfverwerkelijking d.w.z. naar persoonlijke vrijheid streven en dus is alle streven naar macht over mensen door middel van rijkdommen of door geweld, feitelijk, moreel of psychologisch zondig. Wij hebben elkaar vrij te laten en moeten ook eisen zelf vrij gelaten te worden; wie dit nalaat pleegt zedelijke zelfmoord.
 

91

Uit het voorgaande is de conclusie te trekken, dat de huidige mensheid nog niet aan de vrijheid toe is en in de zonde leeft, waaraan alle kerkbezoek niets verandert.

Het is moeilijk de zonde te vermijden, want het is moeilijk - het zij hier nogmaals gezegd - om volwassen te worden, de kinderschoenen te ontwassen. Kinderen worden nog door hun natuurlijke leven beheerst; de volwassene ziet zijn natuur als middel tot het doel der menswording; hij ontkent zijn natuur en haar "rechten" niet, maar onderkent wel haar opdringerig karakter, waardoor zij zich ook als verdringend laat kennen. Vrijwillige armoede is geen oplossing, want aan de armoede van de een blijft ook dan de rijkdom van de ander voorondersteld. Wij komen op deze wijze van de armoede niet af en het gaat er juist om tegen de rijkdom te strijden.
Door vrijwillige armoede heffen wij de zonde der wereld niet op. De vrijwillige armoede binnen de roomse kerk is een zonderlinge manifestatie, gezien de ontzaglijke rijkdom van die kerk.
Zij, die echt of quasi in die armoede leven, hebben misschien een vermoeden waarom het gaat, maar zij begrijpen het in elk geval niet. Een bedenkelijke kant ervan is ook, dat gezien hun verwachtingen t.a.v. hun
 

92

zieleheil hun gedrag niet van plomp eigenbelang ontbloot is. Plomp is dit eigenbelang, omdat iemand wel een hoge dunk van zichzelf moet hebben, als hij voor tijdelijke ontzegging een beloning verwacht van eeuwige gelukzaligheid.
Hoe gebrekkig dit denken is, blijkt hieruit, dat het niet inziet, dat het eeuwige als negatie van het tijdelijke geen duur heeft en dat er dus van een eeuwig leven, dat begint met sterven, maar dat dan anderzijds geen einde neemt, geen sprake zijn kan, althans niet redelijkerwijze.

Na duizenden jaren van patriarchale macht is de mannenwereld in het algemeen onrijp gebleven, infantiel en onkundig van wat mens-zijn wil zeggen. Wie de wereld doorziet, kan zich zowel ergeren als amuseren over alle opgeblazenheid, die zij te aanschouwen geeft, al zal de man die haar doorziet zich tevens schamen voor zijn sexegenoten, maar tevens begrijpen dat de mannenwereld momenteel in het onzekere verkeert. Zolang de man, enkel omdat hij man was, zich superieur kon voelen boven de vrouw, was hij al gauw zelfverzekerd. Nu dit van nature superieur zijn voorbij is, is
 

93

zijn zelfverzekerdheid aan het wankelen gebracht; hij zou haar moeten bewijzen, wat er onmogelijk is, omdat de man niet superieur is aan de vrouw. Het gevolg is, dat hij zijn zelfverzekerdheid zal moeten zoeken in de zekerheid omtrent zijn Zelf, dat meer is dan enkel manlijk.
De studie van de mens in zijn volheid is aan de orde. Eenvoudig is dit niet, want er moeten heel veel traditionele weerstanden overwonnen worden en bij de vrouw heel veel eveneens traditionele twijfel aan zichzelf en geloof in eigen minderwaardigheid.
Zolang de vrouwen hierin niet slagen, zijn zij onvoldoende steun voor de mannen, voor zoverre het om hun psychologische ontwikkeling gaat doordat zij hen blijven steunen in hun eigengereidheid en kortzichtigheid. De vrouwen moeten leren inzien, dat het vrouwelijke van even grote waarde is voor de ontwikkeling der mensheid als het Manlijke.
Omdat alles wat geschiedt in de rede ligt, is dit ook te zeggen van het patriarchaat, dat onvermijdelijk was om de wetenschap tot ontwikkeling te brengen. Hiertoe is de vrouwelijke wijze van bewustwording n.l. ongeschikt. Maar de wetenschap is niet het hoogste cultuurgoed der mensheid en ook niet haar doel, al beoogt zij voor zoverre zij exact is,
 

94

het onderwerpen de natuur aan de mens door haar dienstbaar te maken, zodat zij zijn wil uitvoert en niet haar eigen blinde gang gaat.
Maar de menselijke wil zal om waarlijk menselijk te zijn een zedelijk doel moeten hebben, zal op de Mens als geestelijk wezen gericht moeten zijn, d.w.z. de vrijheid moeten beogen, want de vrijheid is de waarheid des mensen en de ware vrijheid is des geestes.
Vrijheid is slechts te bereiken langs de weg van de Logos en van de Eros, langs welke hij resp. doordacht en doorleefd wordt.

Alle wetenschappelijk denken, ook het niet-exacte, is analytisch, een verstandelijk uiteen leggen, rubriceren, redeneren en causaal concluderen, maar tot een eenheid voert het niet.
De ware eenheid is drie-eenheid. Het is daarom vanzelfsprekend, dat het christendom de ware god als drie-eenheid verkondigde, een verkondiging overigens, die het zelf niet begrijpt. Het gaat niet om drie gescheiden
 

95

grootheden. De eenheid vindt haar uitdrukking in het begrip "heilige geest" welke is het inzicht van de zoon (d.w.z. de bewustzijnsinhoud), welke is het weten, dat de mens als bewustzijn in aanleg goddelijk is (deze aanleg is "God de Vader").
Het menselijk bewustzijn ("de Zoon") doorziet dus zijn wezen en dit doorzicht is "de Heilige Geest". Over "God de Vader" zij nog het volgende opgemerkt: zonder zoon zou hij geen vader zijn; aan zijn zoon heeft hij het vaderschap te danken; de zoon is de voorwaarde voor zijn vaderschap. Dat de zoon later zegt, dat hij en de vader een zijn, is juist, want in de zoon blijft de vader als opgeheven moment voorondersteld.

Als aanleg is de "Vader" nog geen werkelijk bewustzijn, heeft hij zich nog niet als werkelijkheid gesteld en is dus in werkelijkheid nog besloten in de sfeer van het vrouwelijke, wat in het evangelie wordt aangeduid als de zwangere maagd Maria, een aardse vrouw, de aardse schoot der Grote Moeder. Zonder de Mens zijn goden onmogelijk; dank zij de Mens komen zij tot realiteit, zowel voorstelbaar als denkbaar: godsvoorstelling en godsbegrip.
Daarom is een eenzijdig manlijke godheid een onhoudbare abstractie, want
 

96

de Vader brengt de Moeder aan zich mede. De r.-k. kerk besliste dan ook juist, toen zij de Maria-hemelvaart tot dogma verklaarde, al mogen wij aannemen, dat zij niet weet, wat zij in waarheid heeft gedaan: het aardse, menselijk vrouwelijke stellen naast het ideële manlijke.
Dat de protestanten hiertegen protesteren, spreekt vanzelf. In het protestantisme wordt het geloof kritisch onderzocht en beredeneerd, al gaat deze kritiek niet zover, dat het geloof in een maagd, die zwanger wordt door een goddelijke geest en dan een godenzoon baart, erdoor wordt teniet gedaan.
De mensen willen nu eenmaal graag zalig worden en de dood overleven.

Omdat het kritische denken kenmerk is van het protestantisme, verwerpt het in principe het vrouwelijke dat het niet begrijpt. Vandaar dat er nog kerken zijn, die zich verzetten tegen de vrouw "in het ambt". De r.-k. kerk heeft geen plaats voor vrouwelijke pastoors, want als priester van de Grote Moeder is de pastoor een castraat (in figuurlijke zin); hier ligt de zaak dus anders.

Desalniettemin is de opvatting van het (manlijke) bewustzijn in het evangelie heel wat beter dan die in de praktijk van onze tijd, waarin het een armzalig gestuntel is in de natuurlijke sfeer: materialisme, hebzucht, heerszucht, en genotzucht, en waar de ultima ratio nog steeds de doodsvlag is, waaronder in de eerste plaats de oorlog te begrijpen valt. "Wir haben es herrlich weit gebracht."
Wat ons blanken niet verhindert min of meer neer te zien op de gekleurde volkeren, die "zover achtergebleven" zijn. Wij echter zijn nog niet zo erg
 

97

ver gevorderd op de weg naar het menszijn. Wij staan voor de taak der individuatie: volslagen ontwikkeling van beide menselijke componenten en hun integratie door elk individu.
Als wij blanken het zover gebracht hebben zullen wij pas in staat zijn werkelijk menselijke leiding te geven aan de wereld, opdat de Mens overal geboren worde.
Maar laten wij goed begrijpen, dat het ikkige Ik zich hiertegen verzet; het is de doodsvijand van de Wij-gedachte en wil daarom niet weten van de emancipatie van het vrouwelijke, van gemeenschap, noch van liefde en zuiver denken. En zolang het de sterkste is, zal de wereld verdeeld blijven en vervuld van haat, beheerst door onzedelijkheid en eigenzinnigheid.
En toch moeten wij ons blijven houden aan het woord van Willem de Zwijger: "Het is niet nodig te hopen om te beginnen, noch succes te hebben om te volharden."

Het ligt niet in de rede te verwachten, dat de menigte eens zal verdwijnen als zodanig; zolang er mensen zijn moet er zijn de veelheid der middelmatigen, omdat het uitzonderlijke altijd uitzondering zal zijn
 

98

en er dus altijd boven- en benedenmiddelmatigen zullen zijn. En dus ligt het in de rede, dat de meesten de taak der individuatie niet zullen volbrengen.
Verder moeten wij begrijpen, dat het in het karakter de menigte ligt, dat zij de uitzonderlijken opzij dringt, behalve wanneer zij in een noodtoestand geraakt, dan is zij bereid hen te volgen, waarbij het echter evenzeer mogelijk is, dat zij een bovenmiddelmatige volgt, als een benedenmiddelmatige. Dit hangt af van het heersende geestelijke klimaat, waarin zij haar situatie als een noodtoestand ervaart.
In Frankrijk volgde zij bijna twee eeuwen geleden Napoleon, die als politiek militair genie verre boven de middelmaat uitstak; in deze eeuw koos zij de psychopaat Hitler als haar leider, een gedegenereerde, die zeer ver beneden de middelmaat bleef.
Maar Napoleon kwam voort uit de Franse revolutie, die de gedachte der vrijheid, gelijkheid en broederschap verkondigde en de feodaliteit vernietigde; Hitler daarentegen dankte zijn opkomst aan de grote crisis der dertiger jaren, waaraan elk idealisme ontbrak. Het idealisme, dat hij en zijn medewerkers construeerden, was dan ook een dieptepunt van banaliteit en misdadigheid en tevens een toppunt van belachelijkheid, wanneer wij de nazi-theorieën wetenschappelijk toetsen.
 

99

(Regel wit)
Omdat de menigte onvolwassen blijft, moet zij altijd aan de hand lopen, want aan zichzelf overgelaten raakt zij in verwarring, omdat zij niet in staat is normen te stellen.
Op politiek gebied is momenteel geen bovenmiddelmatige figuur aan te wijzen, vandaar dat zij, nu zij de zaken zelf moeten opknappen, zo luidruchtig over democratie schettert. Zij tracht zichzelf te overtuigen, dat zij volkomen juist en in vrijheid handelt. Maar zij is nooit vrij. En bovendien heeft zij te kampen met de moeilijkheid, dat "God dood is". Zij kan niet zonder een Grote Vader, aan wiens hand zij wil lopen opdat hij haar bescherme tegen haar neiging om het kwade te doen en tegen haar angst voor het Niet-Zijn (de dood).
Nu is de "dood van God" een gebeurtenis, die al eerder heeft plaats gevonden. Alles verandert voortdurend, gaat voorbij, ook goden, maar wat veranderde is door de verandering heen het andere geworden en is dus tevens gebleven, maar op andere wijze. Het is alleen maar niet meer wat het was.
"God is dood" betekent dan ook niet anders dan dat hij bezig is te veranderen. De oude voorstelling, die men van hem had, waaraan een hemel met engelen, heiligen enz. werd meegedacht, is onhoudbaar geworden,
 

100

zoals ook eenmaal de Olympus als woonplaats der goden moest worden opgeheven.
Verder verliest de bijbel meer en meer de waarde, die hij had, toen hij nog onvoorwaardelijk als Gods woord werd opgevat.
In de r.-k. kerk is het gevaar der wetenschap voor het geloof altijd onderkend; vandaar dat zij er zich van den beginne af tegen verzet heeft en dat zelfs de huidige paus Paulus VI zich als reactionair ontpopt en nog vasthoudt aan verhalen als dat van Adam en Eva en in het algemeen alles bestrijdt wat het gezag van zijn kerkleer aantast, omdat de macht van zijn kerk staat en valt met de verouderde godsvoorstelling.

Het is interessant op te merken, dat in diezelfde kerk de waarlijk grote geest Teilhard de Chardin opstond, die zijn werken niet mocht laten publiceren, wat dan ook eerst na zijn dood geschiedde.
Over hem spreek ik nog nader in dit geschrift.

De menigte kan niet zonder goden; ook valt het haar zwaar zonder voorstellingen te leven, omdat zij niet tot zuiver denken in staat is.
Wie er wel toe in staat is, dient te bedenken dat het een gave is en dus
 

101

moet hij zich hoeden voor hovaardij. Een hovaardige denker is nog geen zuiver denker, omdat hij anders zijn kunnen als een gave zou begrijpen en dus zou inzien, dat hij in dit opzicht generlei verdienste heeft.
Ook hier geldt, wat in het voorgaande gezegd is, n.l. dat de mens bescheidenheid past. Voor zoverre wij ons breed maken, vallen wij toe aan de menigte, die op geschetter en gewichtigdoenerij gesteld is, omdat zij het kwantitatieve voor het ware aanziet. Voor de mens der menigte is de individuatie niet weggelegd, maar hij kan er deel aan krijgen, zoals hij ook deel heft aan de gedachtenwereld van Sokrates, die - een beetje eigenaardig - de "ontdekker" of "uitvinder" van het geweten genoemd wordt.
Het is niet uitgevonden, maar de gedachte van de noodzaak van het persoonlijke oordeel over goed en kwaad werd in Sokrates geboren. Deze geboorte d.w.z. deze bewustwording lag in het proces van de individualisering besloten.
Individualisatie: de mens komt tot het inzicht niet slechts deel te zijn van een natuurlijke groep (familie, stam, clan, volk) maar tevens een zelfstandig wezen te zijn, anders dan de andere delen der groep.
 

102

Sokrates trok hieruit de conclusie, dat wij dan niet kunnen volstaan met te leven vlgs. de wetten der goden en de zeden der voorvaderen, maar dat wij deze algemene voorschriften persoonlijk kritisch moeten beoordelen.
Het moet ons dan niet bevreemden, dat hij ter dood veroordeeld werd wegens godslastering en omdat hij de jeugd bedierf, al hield dit oordeel niet lang stand, zodat zijn rechters verbannen werden en zij aanhangers w.o. Plato uit de ballingschap konden terugkeren.

De menigte kwam wat het geweten betreft, niet veel verder dan het volgen van de nieuwe opvattingen, waarbij zij dus feitelijk hetzelfde deed als de voor-Sokratische mensen, n.l. de voorgeschreven wetten en voorschriften volgen. Het geweten werd haar ingedrild bij de opvoeding.
Omdat de menigte wezenlijk en dus in aanleg blijft wat zij was, is het voldoen aan de eis, die Eric Neuman stelt n.l. dat ieder onzer een persoonlijke ethiek moet creëren, voor haar niet weggelegd.
Des te grote is dus de verantwoordelijkheid dergenen, die daartoe wel in staat zijn. Ook het uitzonderlijk zij schept verplichtingen



103
 

(Regel wit)

Het bij de opvoeding ingeprente geweten wordt de moraal genoemd. De moeilijkheid voor kinderen is echter, dat de opvoeders zo vaak onnadenkend het voorbeeld geven, dat de volwassenen er niet onvoorwaardelijk aan gebonden zijn.
Zo heeft bijv. moeder haar kind geleerd, dat het nooit mag jokken en zij trekt dan ook een bedroefd of verontwaardigd gezicht als zij het kind op een leugen betrapt. Wat haar eventl. niet verhindert, als de telefoon gaat, tegen het kind te zeggen: "als het mevrouw X is, zeg dan maar dat ik er niet ben."
Moeder handelt nu "sokratisch" in die zin, dat zij inziet, dat er geen algemene voorschriften gegeven kunnen worden, omdat er altijd uitzonderingen zijn, maar zij weet niet, dat zij zo handelt.
"Er is geen regel zonder uitzondering."
Behalve deze regel, zegt de oppervlakkig oordelende mens. "Dus", vervolgt hij, "is er wel een regel zonder uitzondering."
Natuurlijk moet die er zijn, omdat elke algemeenheid zijn uitzondering kent.
En de uitzondering op voornoemde regel is die regel zelf.

Als moeder merkt, dat het kind gejokt heeft, moet zij vragen waarom het dat deed en niet de bovenmenselijk eerlijke uithangen, aangezien zij
 

104

anders zelf in hoge mate oneerlijk is.

------

Naarmate de volwassenheid groeit, wordt de verantwoordelijkheid groter. Wie zich als leider der menigte opwerpt, dient volwassen te zijn, maar vooralsnog zijn zij vaak niet anders dan belhamels en praatjesmakers. Hun Ik is kinderlijk en zinnig gericht en zij zijn meestal niet in staat om hun fouten in te zien, noch bereid deze te erkennen.
Onze huidige leiders doen maar zo'n beetje, waarbij ze achter de feiten aan lopen en soms rennen, omdat alles hun uit de hand loopt.
Een actueel voorbeeld hiervan - is de oorlog in Vietnam, waar Amerika zich steeds dieper inwerkt onder de leiding van achtereenvolgens Eisenhower, Kennedy en Johnson.

Ook in het particuliere leven is het veelal zo gesteld, zowel in de maatschappelijke als in de persoonlijke verhoudingen, waarin men zich zoveel mogelijk aan de verantwoordelijkheid tracht te onttrekken, ofschoon diezelfde men meestal graag een verantwoordelijke positie bekleedt en in persoonlijke verhoudingen zich graag opblaast en de lakens wil uitdelen.
Vooral in de man-vrouw verhouding zien wij vaak een, die aan de touwtjes
 

105

trekt en dit behoeft niet altijd de man te zijn.
Wanneer er werkelijk harmonie is en eenheid, kan er van touwtjestrekkerij geen sprake zijn en dus ook niet van volgzaamheid, die voor een volwassene ondenkbaar is, want hij aanvaardt geen volgzaamheid, behalve van kinderen en hij ziet bij dezen verlangend uit naar het ogenblik, waarop zij in verzet komen en een eigen wil gaan tonen.
Man en vrouw dienen elkaar te eerbiedigen en vrij te laten; zij dienen zichzelf te zijn en niet aanhangsel van de ander.
Voor velen is het moeilijk dit te aanvaarden, omdat hun Ik niet sterk genoeg is.
Sterk is het Ik als het in zijn waarheid leeft: het Wij. En het leeft er slechts in, als het zich bewust is van de identiteit met de ander. Wanneer en voor zoverre het zich egocentrisch afsluit, weert het de ander af en blijft alleen. Het is het zwakke IK, dat zich uit angst beschermt door negativisme t.a.v. de buitenwereld.
Zwak is het ook als het zich uit angst onderwerpt aan de ander, waardoor het zich opgeeft, de eigen waarde ontkent en niets terugontvangt dan quasi bescherming d.w.z. dat niets terug ontvangen wordt dan schijn.
En er kàn niets terugontvangen worden, omdat de ander niet in staat is te
 

106

ontvangen. De beloning voor wie geeft, ligt in het aanvaarden van de gave door de begiftigde; wij geven immers om de ander vreugde te schenken. Aanvaardt de ander niet, dan is er voor de gever geen vreugde.
De egocentricus kan niet ontvangen. Al wat hem geschonken wordt, neemt hij alsof hij er recht op heeft. Wie echter zijn recht opeist, ziet de ander als zijn tegenpartij en ontkent daarmede de eenheid.

Het Ik, dat zich afsluit, is verlaten; wie er medelijden mee heeft, diene te begrijpen, dat het ook niet ontvangen kan, omdat het het mede - lijden als identiteitsbeleving niet kent, maar hoogstens sentimentaliteit. Ook het medelijden is derhalve verspild. Het Ik moest geboren worden, en dus moet het worden, zich veranderen, verkeren tot het eigen andere, waarin het zich handhaaft als opgeheven moment. Het kan niet blijven, wat het is.
Het moet opgaan in het Wij, zowel in den persoonlijke sfeer als daarbuiten en dit laatste wil zeggen, dat het tot collectivisme moet komen, een begrip, dat meer omvat dan er in de sociaal-democratische en communistische wereld onder verstaan wordt. De mens kan immers bij brood alleen niet leven - als Mens.
Teilhard de Chardin heeft dit in zijn merkwaardige gedachtengang voorspeld
 

105a

en hij verbindt er het einde der wereld aan als de ontmoeting met God in het punt omega, waarmede hij met een versmelting met God bedoelt.
Zij die God zien, zegt hij zijn de zaligen, de anderen de onzaligen. In zijn gedachtengang is voor de gebruikelijke voorstelling van hemel en hel geen plaats.
De zaligheid is voor hem het opgaan van het Ik in het geheel, waarin het echter niet ondergaat, maar zichzelf als Ik-moment handhaaft. Zonder deze zelfhandhaving zou het immers zijn zaligheid niet kunnen ervaren.

De man heeft het moeilijker om zich in eenheid te beleven dan de vrouw. De natuurlijk psychologische grondslag van beiden: de sexueel- agressieve heeft bij de man het accent op de agressieve component: drang tot tegenstellen, ontkennen, afstand nemen, onderscheiden; bij de vrouw ligt het accent op de sexuele component: drang tot eenheid, identificeren. (Voor de goede orde zij opgemerkt, dat de vrouw in het algemeen minder geslachtsdriftig is dan de man.)
De man groeit dus in zijn ontwikkeling tot mens meer naar het IK toe, dan de vrouw en omdat de categorie van het onderscheiden bij hem overheerst, heeft hij het moeilijker om zijn Ik tot waarheid te brengen, is de Liefde
 

106a

voor hem meestal een vrijwel gesloten boek en gelooft hij met sexualiteit te kunnen volstaan en in de onpersoonlijke sfeer met wat hulpvaardigheid. Zijn sexuele begeerte noemt hij al gauw liefde en zijn hulpvaardigheid sociaal gevoel, maar beide zijn nog slechts een begin en het begin van iets is wat het nog niet is, het einde wat het niet meer is.
Voor de verdere voortgang is dus de hulp der vrouw onontbeerlijk; zij weer beter dan de meeste mannen waarom het gaat en de mannen zullen dus hun eigengereidheid moeten laten varen, wat niet eenvoudig is, omdat het ikkige Ik hun daarbij in de weg staat.
Vanzelfsprekend gaat het hier in de eerste plaats om de jongemannen en vrouwen, die nog niet zijn vastgeroest en nog niet geloven, dat onwrikbare stilstand de onwrikbare waarheid is.
Voor de vrouwen is deze opdracht daarom moeilijk, omdat zij enige duizenden jaren gehoord hebben, dat de man de ware mens is en de enige, die de dingen weet te beoordelen en te ordenen.
Wie echter de huidige wereld onbevooroordeeld aanschouwt, zal weinig eerbied voelen voor het resultaat, dat de manlijke opgeblazenheid heeft teweeg gebracht.
 

107

Oorlogen, burgertwisten, honger en ellende naast walgelijke weelde, degeneratie, misdaad, corruptie, toespitsing van vernietigingscapaciteit (de kernbom), onbekwaamheid, liegen en bedriegen, egoïsme en egocentriciteit, zijn kenmerkend voor onze tijd over de gehele wereld. De mannenheerschappij heeft beslist niet geleid tot een wereld, waarin men een gevoel van rust en veiligheid heeft, wat vanzelf spreekt, omdat de mannen door hun onvolwassenheid en Ik-zucht, waarbij zij zich blind staren op hun zichzelf gesuggereerde superioriteit, de eenheidsgedachte en daarmede de idee Mens, radicaal ontkend hebben.
Het is daarom nodig, dat de vrouwen haar zelfrespect herwinnen en zich, Voor zoverre noodzakelijk, radicaal tegenover het drijven der (blinde) mannen stellen.
Zij moeten de Maagd zijn, die opnieuw de Zoon baart en hij zal zeker volgelingen krijgen.

Het Ik was een onontkoombaarheid, maar tevens een onontkoombaar kwaad, omdat en voor zoverre het in zijn ikkigheid bleef steken.
Menselijk zal het pas worden, als het zich tot het Wij, het vrouwelijke bekent.
Van de vrouw wordt geëist, dat zij is de verleidelijke. Laat de man dan toch eindelijk begrijpen, dat hij in de grond der zaak uit zijn Ik- isolement verlost wil worden door haar, door HAAR, die wezenlik WIJ is.
 

108

En laten de vrouwen begrijpen, dat dit haar taak is; dat zij het moederschap op hoger plan moeten brengen, op het plan, waarop zij beseffen niet alleen de moeder van haar eigen kinderen te zijn, maar de moeders der mensheid, van de Mens; en dat zij alleen langs deze weg de wereld kunnen verlossen van de tirannie van het ikkige Ik. Zoals vanzelf spreekt, zullen de meeste vrouwen in dit opzicht geen initiatief kunnen nemen, doch alleen volgen. Maar er zullen vrouwen zijn, die aanvoelen wat hier gezegd is en zij zullen de leiding geven, het voorbeeld zijn.


De Vrouw.

De eeuwige afgod.
Het heilig mysterie, dat niet begrepen kan worden, doch enkel aanbeden. Het Zijn, dat is wat het niet is.
De Vrouw, die weet, dat het Ik niet IK is, maar zijn waarheid heeft in het Wij.
Alleen deze zuivere vrouwelijkheid kan ons redden samen met de man, die zuiver doordenkend tot de eenheid in identiteit komt, d.w.z. dat hij het vrouwelijk bewustzijn in zijn denken een rol toekent.
De verstandelijk denkende man kan dit niet, omdat zijn denken niet buiten de categorie van het onderscheid treedt. Daarom
 

109

zal hij ook datgene, wat hierboven over de vrouw en het vrouwelijke gezegd is, overdreven, zo niet ge-exalteerd noemen. En deze mannen vormen de meerderheid.
Zij zullen alleen tot inzicht komen, als zij door hun beperkend denken in het slop geraken.
De toenemende onrust en onvrede in de wereld wijzen erop, dat wij dit punt naderen.
Het verstand in zijn eenzijdigheid kan niet komen tot het andere, al zal het er volkomen mee instemmen dat een gulden een voorkant heeft en dus ook een achterkant moet hebben, maar de voorkant blijft voorkant, de achterkant achterkant voor zo een denker. Hun identiteit, zo hij ze al erkent, acht hij niet.

Ik is verbijzondering van het algemeen menselijke, dat dus in het Ik voorondersteld blijft en dus in de verwerkelijking van het Ik moet meedoen, om dit tot volledige zelfverwerkelijking te brengen.

"Ik" zeggend treedt de mens in een abstracte verhouding tot zichzelf, waarin hij vrij is. Aan het Ik laat zich dus de abstracte vrijheid bedenken.
In het voorgaande is uiteengezet, dat aan het begrip vrijheid het begrip beperking als zelfbeperking wordt medegebracht, waaruit volgt, dat hij zijn medemensen niet moet hinderen, als hij vrij wil zijn, en hierdoor erkent hij hen als vrij en laat hen als zodanig gelden, dus als identiek
 

110

met zichzelf als Ik.
Zijn abstracte vrijheidsbewustzijn leidt er dus toe, dat hij de concrete vrijheid der anderen bewerkt en daardoor de eigene.
Voor de eigen vrijheid is die der anderen voorwaarde, maar zij is tevens het resultaat ervan.

De vrijheid der staten, hun onafhankelijkheid, die haar uitdrukking vindt in het begrip soevereiniteit, is geen vrijheid, omdat de staten elkaar noodzaken zich te bewapenen. Angst aanjagen en bedreigen belemmeren zowel de bedreiger al de bedreigde om tot vrijheid te komen.
De soevereiniteit is dan ook nog niet uitgekomen boven de willekeur d.w.z. niet boven de natuurlijke wil. Deze wil is, wat de staten betreft, de wil tot heersen over andere volkeren en tot machtsuitbreiding, wat reeds hierboven gezegd is i.z. de persoonlijke natuurlijke wil jegens de medemens.

Vrij worden is een zware opgave en omdat vrijheid en zedelijkheid (als tegenstelling tot natuurlijkheid) identiek zijn, is de wereld nog zo onzedelijk.
Zedenmeesters hebben op ontstellende wijze het begrip zedelijkheid verschraald, vooral in de vorige eeuw, de Victoriaanse, toen het fatsoen
 

111

ten troon verheven werd. Met de godsdienst stond het er na de Franse revolutie slecht voor; de religieuze normen hadden daardoor veel van hun aanzien verloren en dus ging de aan de macht gekomen burgerij er op uit om normen te stellen, die weliswaar geen zedelijke inhoud hadden, maar daarom met des te meer nadruk als de ware zedelijkheid werden aangediend. Zolang normen een levende religieuze grondslag hebben, zijn zij zedelijk,omdat als religie het hoger menselijke ervaren wordt op de wijze der gevoelvolle verbeelding. Houdt echter de religie op een levende ervaring te zijn en treedt het wijsgerig inzicht er niet voor in de plaats, dan berusten de normen op niets meer dan op de mening van wie ze verkondigt.
In de vorige eeuw was dat de burgerman, wiens dorre zakelijkheid en armzalige geloof in nuttigheid hem verhinderde om tot hogere ervaring, hetzij religieus, hetzij wijsgerig te komen.
Dientengevolge construeerde hij uiterlijke gedragsregels. Hij kon niet anders, omdat zijn leven in uiterlijkheden opgaat. En hij bouwde een façade van schijnheiligheid. Omdat hij geen zedelijkheid kende, wist hij niet wat liefde is en bepaalde, dat lijfelijke ongereptheid als teken voor innerlijke zuiverheid gold, maar alleen voor de vrouw, want hij was nog patriarchaal en dus
 

112

polygaam. Zelfs als de vrouw wegens overspel van den man echtscheiding vroeg en verkreeg, liep zij de kans voortaan als onfatsoenlijk te gelden, aangezien een fatsoenlijke vrouw niet ging scheiden.
Verder werd er veel sentimentaliteit bedreven rondom het onderwerp: "de gevallen vrouw".
De burgerman is overwegend sentimenteel. Met echt gevoelsleven kan hij niets beginnen, omdat dit zich niet bekommert om nuttigheid en zakelijke belangen en niet opgaat in uiterlijkheden.
Daardoor kan hij ook eerlijk geloven een goed en medelevend mens te zijn als hij zo nu en dan iets aan een arme gaf, of lid was van "Liefdadigheid naar vemogen".
Dat hij door zijn materialistisch individualisme zelf de ontzettende armoede der proletariërs teweeg bracht, drong niet tot hem door totdat reacties optraden en het hem werd toegeschreeuwd a.h.w.
Zelf individualist veroordeelde hij het andere extreme individualisme dat zich anarchisme noemde en in tegenstelling tot het burgerlijke niet egoïstisch was. Het concludeerde dat de individualistische orde geen
 

113

orde was en dat deze schijnorde moest worden afgeschaft en verder elke orde. De mens is immers vrij.
De anarchisten kwamen i.z. de vrijheid niet verder dan de willekeur, waarbij zij presumeerden (aannemen, veronderstellen), dat de mens als hij maar in alle opzichten zijn eigen gang kon gaan, vanzelf zedelijk zou worden en handelen.
Maar de vrijheid komt in werkelijkheid slechts tot uitdrukking in een zedelijke ordening.
Anarchisten zijn wonderlijke optimisten.

Anarchisten waren onfatsoenlijk mensen, evenals socialisten en in het bijzonder marxisten, welke laatsten het onherroepelijk opkomen van een communistische samenleving verkondigden en helemaal geen rekening hielden met de leefregels, die de burgerman te zijn bate had opgesteld en die vlgs. zijn mening de enig juiste ware, in welke overtuiging zelfs de eerste wereldoorlog hem niet schokte. Hij ontkende nadrukkelijk, dat deze oorlog economische oorzaken had en bleef hardnekkig praten over democratie en vrijheid, die de doelstellingen ervan heetten te zijn.
De revolutie in Rusland was dan ook in zijn ogen een misdaad.
Sindsdien is er veel ontzettends gebeurd, maar nog steeds wappert hij met het vaandel van het particulier initiatief en de private enterprise.
 

114

Daarom is Amerika als kampioen van deze leuzen zo in trek; het voert ze n.l. ijzerhard door in het eigen land en daarbuiten, ondanks ontstellende armoede in het land zelf tegenover waanzinnige rijkdom en ondanks de noodzaak van geweldpleging en corruptie buiten de eigen grenzen.

Het burgerlijk fatsoen echter is in hoge mate aangetast. Door de eigen holheid is het tegen geen enkele radicale aanval bestand en tegen geen kritiek. Alleen wie er blind in gelooft, kan er aan vasthouden.
Man kan zeer wel op goede manieren gesteld zijn en toch het lege fatsoen, dat zijn voorschriften redelijkerwijze niet kan verdedigen, principieel verwerpen. De goede manieren jegens de vrouw moeten niet voortvloeien uit de kleinerende en onhoudbare bewering, dat zij het zwakke geslacht vertegenwoordigt, noch ten doel hebben een wit voetje bij de vrouwen te krijgen (de charmante man), maar uit eerbied voor de vrouw voortspruiten. De grote radicale aanval op het fatsoen en zijn schijnheiligheid werd geopend door Sigmund Freud, wiens theorieën aanvankelijk een ontstellende weerstand opriepen en vervolgens een zeer grote kracht ontwikkelden door hun eenzijdigheid.
Deze laatste is o.m. verklaarbaar uit het feit, dat Freud in de tijd, waarin hij zijn baanbrekend werk begon (+/-1890) op vrijwel niet anders
 

115

stuitte dan op sexuele verdringingen, hetgeen samenhing met de fatsoenlijke geest des tijds, die met werkelijke geest zo goed als niets te maken had.
Dit neemt echter niet weg, dat zijn visie te beperkt was. De sexualiteit is de driftmatige uiting van het streven naar eenheid, waaraan het begrip "identificeren" wordt meegebracht, maar de identificatie is als enkel sexuele aangelegenheid nog niet veel zaaks uit menselijk oogpunt gezien. En het is duidelijk, dat - naarmate het individu zich losmaakt uit de collectiviteit - de identificatie zich meer en meer gaat afspelen in de persoonlijke sfeer, waardoor het driftmatige een meer secundaire rol gaat spelen.
En verder heeft Freud het sexuele leven (de verhouding de sexen) geheel van het patriarchale standpunt bezien.
Door dit alles is het begrijpelijk, dat de wetenschap bij het Freudianisme niet kon blijven staan; er kwamen anderen - Adler, Jung en hun volgelingen, die de inzichten verbreedden en verdiepten - maar het principe, dat het onbewuste - persoonlijk en collectief - ons leven in hoge mate beïnvloedt en dikwijls overheerst, bleef onaangetast.
Het bewustzijn als de alleenheerser, die geheel ons leven regelt, werd onttroond.
Weer wordt gezocht naar zedelijk houvast en er heerst veel verwarring. Wij moeten ons opnieuw en verdergaand bewust worden van het Mens-zijn, van de eenheid der mensheid en van de essentiële betekenis der persoonlijke liefde, waarin de mens zich als deze bepaalde persoon waarmaakt.

Even als een kind, was de liefde nog in doeken gewikkeld, toen zij geboren werd. D.w.z. dat de mensen nog niet wisten wat er aan de hand was, toen de liefde als verliefdheid zich aankondigde.
In het oude pre-klassieke Griekenland beschouwde men verliefdheid nog als een ziekte, een soort geestesstoornis, en de vader, die dit verschijnsel
 

116

bij zijn zoon waarnam, bracht hem haastiglijk naar een bordeel.
Later werd vrouwenschoonheid - in overeenstemming met de Griekse geest - de bron der verliefdheid en als zodanig erkend. Lang hield dit stand, maar geleidelijk verloor zij haar doorslaggevende betekenis, naarmate het accent verschoof naar het geestelijk leven. De liefde werd volwassen, maar ook deze volwassenheid is nog verre van algemeen.
Anderzijds zal de man, die een vrouw waarachtig liefheeft (geestelijke identificatie) haar als schoonheid zien, wat zij dan ook is.
Als uiterlijke schoonheid immers straalt de geest door de natuur, doorlicht de natuurlijke verschijning. Dit te bewerken is de kunst (het kennen) van de kunstenaar.
Waarachtige liefde maakt een vrouw schoon, want deze liefde is een geestelijke beleving.
De schoonheid der vrouw door liefde behoort tot het mysterieuze van haar wezen.

De eerste christenen kenden de liefde nog niet, omdat zij nog tot de klassieke wereld behoorden en nog altijd is zij schaars. Wel wordt er veel over gesproken en geschreven, maar dit verandert niets aan het feit, dat de woorden: "ik heb je lief", de meest voorkomende onware ontboezeming zijn.
 

117

(Regel wit)
In de liefde wordt niets geëist. Zij is door mij wel omschreven als : eigen geluk zoeken in het geluk van de ander, waar die het ook vindt, waarbij men dient te bedenken, dat geluk innerlijke, zedelijke harmonie is. De toevoeging: "waar die het ook vindt" is voor de meesten onaanvaardbaar, omdat voor hen liefde en bezitsmonopolie onafscheidelijk zijn.
Wie liefheeft bezit de geliefde niet, maar is de geliefde.
Liefde en egoïsme, alsook egocentriciteit, sluiten elkaar uit.
Liefde bewerkt vrijheid, is zelfverwerkelijking, zelfbeleving.

Jean Paul Sartre schreef een meerdelige roman getiteld: "Wegen der Vrijheid", die hij nooit voltooide.
Er zijn maar twee wegen, die naar de vrijheid voeren: Eros en Logos, beide onbegaanbaar voor de mens der menigte uit eigen beweging. Wij kunnen hem echter wel leren deze wegen uiterlijk te begaan door hem zedelijke normen te leren i.pl.v. burgerlijke fatsoensnormen.
Natuurlijk zullen deze normen voor hem fatsoensnormen zijn, normen n.l., die hem uiterlijke fatsoeneren, maar zij zullen niet leeg zijn; daardoor zal hij er zich in harmonie mede voelen wat hem een gevoel van vrijheid zal geven.
 

118

Dit in tegenstelling tot de dwang van het burgerlijk fatsoen.
Het vrijheidsgevoel verhoogt ons besef van eigenwaarde, omdat wij wezenlijk geestelijk zijn en het vrijheidsgevoel ons derhalve het gevoel geeft waarlijk mens te zijn.

Zeg niet, dat het te mooi klinkt om waar te zijn.
Wat ik hiervoren geschreven heb, is waar, al verschilt de werkelijkheid er hemelsbreed van, aangezien haat en afgunst, heb- en heerszucht, egoïsme - ook gezinsegoïsme - en egocentriciteit, onverdraagzaamheid en geweldpleging aan de orde van de dag zijn.
Maar de idee der liefde is geboren ongeveer terzelfder tijd als het christendom en zij werd verkondigd door een niet-christen aan niet- christenen, die nog in de Olympische goden en in de Egyptische Isis geloofden. Deze idee wordt verkondigd in het in dit werk reeds genoemde sprookje "Amor en Psyche" van Apuleius, maar evenals het christendom is ook deze blijde boodschap nog geen werkelijkheid geworden.
Men tast hoofdzakelijk nog in den blinde, en er is momenteel een
 

119

aanmerkelijke regressie waarneembaar, waarbij liefde en geslachtverkeer vereenzelvigd worden.
Hieraan is de invloed van Freud niet vreemd en deze vindt steun in het feit, dat tijdens het patriarchaat de man de verhouding der sexen bepaalde, terwijl hij van de liefde vrijwel niets af weet en de kerk de verhouding beperkte tot gezinsvorming.


De man en de liefde.

Liefde is onmiddellijke eenheidservaring en wegens het karakter der onmiddellijkheid vrouwelijk. In de patriarchale periode echter verwaarloost de man zijn vrouwelijke kant, omdat hij de vrouw als zodanig verwaarloost (de minderwaardige sexe), zodat de liefde voor hem feitelijk beneden zijn waardigheid is; maar hij heeft nu eenmaal een vrouw nodig voor zijn sexuele behoefte en om verzorgd te worden. Hij eist dan ook, dat zij hem terwille is als bedgenote en als huishoudster en verzorgster van de kinderen.
Een huwelijk is in de patriarchale sfeer goed, als de vrouw aan deze eisen voldoet, de man een behoorlijk inkomen heeft en er weinig meningverschillen zijn, althans geen ernstige.
 

120

Erg ver komen dergelijke huwelijken niet uit boven de natuurlijke sfeer; het praktische, het alledaagse overheerst en een bekend gezegde in vroeger jaren luidde: "als de zorgen de deur binnenkomt, vliegt de liefde het raam uit." Maar het huwelijk bleef in stand.
Vaak is het nog zoo. En het is weinig verheven.

In deze sfeer ondermijnt de man het wezen der vrouw, dat hij niet erkent en niet acht, en zij laat het toe, wanneer en voor zoverre zij niet inziet, dat zij, waar het om liefde gaat, wezenlijk de meerdere is van de man.
 

121

Hoe weinig besef de man van de liefde had en vaak nog heeft, blijkt uit het feit, dat hij het van weinig belang achtte of zijn vrouw al of niet tot een orgasme kwam bij de paring. En er waren artsen, die dit als een bekend verschijnsel opvatten, dat zij accepteerden en waaraan zij verder geen aandacht schonken.

Doorgestreept: Het werd niet op prijs gesteld, als een vrouw hevig reageerde bij de paring. "Je lijkt wel een hoer", voegde een man zijn vrouw toe bij zo'n gelegenheid en zij geloofde inderdaad, dat zij slecht was.
En hoeveel mannen waren er niet die meenden, dat een ongehuwde moeder niet eerbiedwaardig was. En dergelijke mannen zijn er nog, al heeft de wetgever de opvatting van de minderwaardigheid der ongehuwde moeder en van haar kind al geruime tijd losgelaten. (einde doorstreping)


In de grond der zaak achtte men de sexualiteit voor de vrouw een onzedelijke aangelegenheid, waaraan echter de gehuwde vrouw zich diende te onderwerpen. Terwijl de ongehuwde er zich geheel van diende te onthouden. Was dan ook volstrekt niet eerbiedwaardig. Nog wordt vaak zo geoordeeld, al heeft de wetgever de opvatting van de minderwaardigheid der ongehuwde moeder en van haar kind al geruime tijd losgelaten.
Het zijn vooral ouderen, die deze opvatting nog huldigen; onder de jeugd oordeelt men veelal anders - ruimer, menselijker, want niet meer patriarchaal.
In duizenden jaren van onderdrukking heeft de vrouw verleerd vrij te zijn, zij durfde niet, had alle achting voor zich verloren en geen vermoeden meer van haar waarheid. Daarom was zij bereid Eros te verloochenen.
 

122

Zij is het levend instrument der liefde, dat de man moet leren bespelen om er de volle klankenrijkdom aan te ontlokken, maar welke man leerde dat? Welke man kent de lyriek van de vrouwenziel?

Hiervoren kwalificeerde ik de vrouw als instrument. Hetzelfde zeg ik van de man, die zuiver denken kan. Hij moet zich dan begrijpen als een goed instrument voor de Logos, dank zij het feit, dat zijn geestelijke struktuur ervoor geschikt is.

Negentien eeuwen christendom en tenslotte Victoriaanse preutsheid hebben de vrouw van zichzelf vervreemd en haar, die het hooglied der wereld moet zijn, doen afdalen tot het burgerlijke niveau der mannen, zodat ook zij meestal verburgerlijkt en haar levensdoel ziet in het nette burgermans huwelijk, de nette woning en de nette kinderen.
Een zielige vertoning, een harlekinade (kluchtspel).

Dat hetgeen ik hiervoren schreef over het hooglied der liefde nog vaak als aanvankelijkheid voorkomt blijkt uit de grote verliefdheden met hun uitbundig enthousiasme, die nog steeds niet helemaal uit de wereld
 

123

zijn, evenmin als de intense spanning tussen twee mensen, die zwijgend elkaar in de ogen blikken en hoe talrijk zijn nog steeds de bezweringen van eeuwige liefde.
Maar omdat de koers meestal naar het huwelijk gericht is, komt dit alles in gevaar.
"Geen erotiek", zegt Ds.H.W.Pk.S. van den Bergh van Eijsinga, "houdt stand bij kraambed en slagersrekening."
Voor "kraambed" had hij m.i. iets anders kunnen zetten, al is het waar dat ook hier de kwantiteit schadelijk is voor de diepte der emotie, die de komst van het kind wekt.
Voor de man, die liefheeft, zal het kind HAAR kind zijn, het vrouwelijke geschenk uit haar schoot, de heilige gave. En hij zal zichzelf tegenover deze twee onbelangrijk voorkomen. Zij zijn een wereld op zich, waar hij buiten staat.

Het huwelijk is een moeilijke opgave en in vele opzichten teleurstellend; want van Eijsinga ziet heel juist, als hij wijst op het dodend effect van alledaagsheid en sleur. Men kent tenslotte alles van elkaar. De aanvankelijke behoeften om het beste beentje voor te zetten, de lofprijzingen van de zijde van de man, de tedere uitingen der vrouw worden schaarser, de ware karakters treden aan het licht, maar naarmate de
 

124

de projectie groter was.
"Ik had nooit gedacht, dat je zo was."
En ook de erotiek wordt gewoonte en regredieert daardoor sexualiteit, tenzij er was en is de grote, diep doorvoelde liefde, de machtige identiteitsbeleving.
Maar slechts weinigen kunnen deze kennen, omdat de meesten middelmatig zijn en dus ook hun liefdegevoelens en omdat slecht weinigen psychologisch volwassen worden, wat mede zijn oorzaak vindt in het feit, dat behalve projectie ook allerlei andere factoren een rol spelen: angst, complexen, trauma's enz. Dan lopen de echtgenoten in elkaar vast en kunnen zich niet verder ontwikkelen.
Want dit is de hogere bedoeling van de ontmoeting de sexen: dat zij in hun andere zijde herkennen als identiek met de onontwikkelde eigene en deze door de ander tot ontwikkeling brengen en dientengevolge tot zelfkennis komen.
Het is den ook allerminst verwonderlijk, dat Goethe, die de laatste renaissancist genoemd wordt, vele liefdesbetrekkingen gehad heeft; hij was een zeer gecompliceerd mens met een overmatig rijk geestelijk en gevoelsleven, die heel zijn leven zocht naar verdere vervolmaking van zichzelf en van zijn werk. (Aan de Faust werkte hij meer dan vijftig jaar.) Maar het zal ook duidelijk zijn, dat de meesten hem niet tot voorbeeld kunnen nemen.
 

125

Er zijn nog altijd weinig grote zielen, aangezien ware grootheid krachtens haar aard zeldzaam is.

Of en hoeverre een mens zich in zijn liefden kan vervolmaken, hangt niet alleen van zijn verlangen daarnaar af, maar mede van het toeval. Niet altijd voert het de ware andere op onze weg.
En het huwelijk is nog al te vaak een "band voor het leven", die onze zelfverwerkelijking verhindert".

------

In 1914 begon de breuk met het oude; de jeugd kwam in opstand, ging zich verzetten tegen dorre burgerlijkheid, gepaard met geestelijke armoede. Zij wilde niet langer stenen voor brood.
Natuurlijk zijn er vele jongeren, die door de welvaart gecorrumpeerd worden, maar er is ook een garde, die de spits afbijt.
Voor hen moeten wij eerbied hebben en niet eisen dat hun streven met geweld wordt beantwoord.
Er is moed voor nodig om op te tornen tegen de stellingen der reactionairen, die zich fel verdedigen met eigengereidheid, eigenwijsheid, domheid en achterlijkheid en met hun z.g. levenservaring, ofschoon zij er nooit toe gekomen zijn te leven.



126

De man moet de liefde nog leren, als is er hier en daar een dichterlijke ziel, die haar kent, doordat hij de Vrouw leerde kennen. En de vrouw moet hem hierbij helpen, waartoe echter nodig is, dat zij haar vrijheid opeiste. In onderwerping aan de man kan zij niet tot zelfverwerkelijking, niet tot haar waarheid komen, en evenmin door op te gaan in de domme sleur van het burgerlijke huishouden, waarover Annie Schmidt een bitter oordeel geveld heeft. De burgermansvrouwen zijn ontzettend.
De vrouw die zichzelf verzaakt, zondigt, en de man, die haar daartoe brengt, eveneens. En zijn zonde is groot, is "mensenmoord".

Door de dieptepsychologie is de weg gebaand tot zelfkennis d.w.z. tot kennis van het vrouwelijke, als zal ook in dat opzicht de massamens aan de hand moeten lopen.
Nodig is een geestelijke aristocratie, die het leven een ander doel zal wijzen dan het burgerlijke en die de gedachte van zorg voor elkaar zal verdiepen. "Draag elkanders lasten" moet een vanzelfsprekendheid worden en de pretentie tot een meerwaardig ras te behoren als belachelijke opgeblazenheid aan de kaak gesteld, even als de pretentie van de meerwaardigheid de manlijke sexe.
Altijd zullen er individueel onvolwaardigen zijn, maar dit hangt niet af van ras of sexe.
De mensheid is een bont geschakeerd geheel van rassen, volkeren en individuen, waarvan geen gemist kan worden, want alles wat is, ligt in de rede.
 

127

De werkelijkheid is niet geboren uit een gril van de goden of als resultaat van een noodlot. Zij moet zijn en zo zijn als zij is, omdat er niet niets zijn kan, aangezien Niets-Zijn d.w.z. het enkel Niet-Zijn het Zijn vooronderstelt; het is immers de ontkenning ervan.
Het Zijn is de gedachte, die in alle denken meedoet, maar het is niet nader te bepalen dan als negatie van Niet-Zijn en als zodanig positief; negatieve zelfnegatie en hier komen wij weer bij de Vrouw en haar mysterie, want het Zijn als door en door negatief is in wezen ondoorgrondelijk. Maar wij begrijpen nu tevens, dat al wat is, steeds bezig is zichzelf op te heffen. Elk verschijnsel is verdwijnsel.
De duisternis is negatief, omdat en voor zoverre zij het aanzijn der bepaalde verschijnselen uitwist.
Aan verschijnsel laat zich verschijnen dus schijnen bedenken d.w.z. licht en dit is te begrijpen als de zoon der moeder, die duisternis genaamd wordt.
 

128

Aan de Vrouw als het levend Mysterie laat zich dit alles waarnemen. Zij is, zoals ik in het voorgaande reeds uiteenzette, door en door negatief en aldus begrepen manlijker dan de man, wiens karakteristiek - het denken - negeren is.
Als mysterie is zij ondoorgrondelijk en dus duisternis, maar hieruit wordt intuïtief geniaal het inzicht geboren, dat als bewustzijn manlijk genoemd wordt.

De Vrouw, het Vrouwelijke: het mysterie van het Zijn en de oorsprong van alles. Zij is het "in den beginne", dat niets met enige tijdrekening te maken heeft.
Genisis vangt met deze woorden aan en eveneens het evangelie van Johannes, die zegt, dat in den beginne het woord was, hetgeen door Goethe in diens "Faust" ontkend wordt. In plaats van het woord stelt Goethe in den beginne de daad.
Wanneer wij echter het Griekse woord "logos" vertalen met "rede" i.pl.v. "woord", dan zegt Johannes, dat al wat is, in de rede ligt. Zo ligt het ook in de rede, dat aan het licht de duisternis voorondersteld is.
De duisternis verkeert zich tot haar eigen andere, wanneer uit haar het licht geboren wordt; zij stelt zich dan als haar eigen ander, haar eigen "verkeerdheid".

Geen enkele vrouw is de Vrouw, geen man de Man.
 

129

Geen man is zonder meer manlijk, de lichtende, de denkende, maar hij is ook vrouwelijk, terwijl de vrouw weliswaar mysterieus is, maar als intuïtief en geniaal de het licht barende, die zich op deze wijze bewust wordt. Elke vrouw is een madonna, althans in aanleg; in werkelijkheid zijn zij schaars, maar hetzelfde valt te zeggen van de man als denker; er wordt veel nagepraat, maar weinig zelfstandig gedacht.

De geniale man is overwegend vrouwelijk, maar hij is slechts mogelijk als het manlijke principe zich voldoende ontwikkeld heeft.
In de middeleeuwen was dit nog niet het geval. Wel kent die tijd een groot genie: het ongeletterde meisje Jeanne d'Arc, dat zich nog in beelden (verschijningen) bewust werd van zichzelf en haar taak.

Man en vrouw zijn en blijven aan elkaar voorondersteld. Logisch doordacht is dit een koele denkverhouding (het zuivere denken is koel, niet kil of koud en verder is alles slechts in verhouding te denken), maar als gevoelservaring is er alle aanleiding voor de man om de Vrouw te eerbiedigen als de mysterieuze bron van zijn wezen en dus als verheven, verheven door haar ondoorgrondelijkheid, waardoor zij voor hem
 

130

onbereikbaar blijft. Zij gaat hem in zoverre te buiten.
Hieruit is Rodin's "Eeuwige afgod" verklaarbaar; de kunstenaar Rodin heeft deze waarheid in de verhouding der sexen onderkend.

Het gevoel van haar onbereikbaarheid, maakt voor de man de toenadering tot de vrouw moeilijk, zolang hij haar wezen niet begrijpt en haar niet zoals Rodin aanvaardt als verschijning van het goddelijke.
Toegegeven zij hier, dat de meeste vrouwen een weinig goddelijke sfeer om zich hebben; de burgerlijke mens is vervreemd van als wat waarlijk verheven is; maar toch moeten wij niet over het hoofd zien, dat de verliefde jongeling geneigd is zijn meisje te aanbidden. Als hij getrouwd is echter, gaat dat meestal voorbij en het is niet alleen zijn schuld.
Zij droomden naar wij mogen aannemen van liefde en geluk en waarschijnlijk was het een mager droompje, want veel dichterlijks kan de gewone man en vrouw, de middelmatige, niet voortbrengen. En zij koersten in elk geval naar het huwelijk als hun droomland, niet wetende wat zij deden.
De burgermanserotiek is snel ter ziele.

------

Alles wat waarlijk menselijk, menselijke waarheid is, is in de burgerlijke wereld schaars.
de volgende 5 pagina's zijn doorgestreept en de telling begint opnieuw.
 

131

De menigte is slechts dan bereid haar gedrag te wijzigen, als zij in nood komt te verkeren. Deze situatie kondigt zich thans aan voor de man in zijn relatie tot de vrouw.
Nadat de mens tot het inzicht was gekomen van de samenhang tussen coïtus en zwangerschap en de man geleidelijk zijn positie versterkt had tegenover de vrouw, hetgeen tenslotte tot het patriarchaat voerde, kwam de gedachte op, dat zij slechts één man tot zich mocht toelaten. De man eiste, dat zij enkel zijn kinderen zou baren; zelf bleef hij polygaam leven.
De reden, waarom hij monogamie verlangde van de vrouw, was het verlangen om zich in zijn kinderen voort te zetten, welk verlangen op den duur een klare religieuze basis kreeg, zoals in het oude Griekenland en Rome, waar de eredienst der voorouderen steeds moest worden voortgezet door de (oudste) zoon van de man; van deze continuïteit hing n.l het welzijn der familie af. Vandaar dat de wetgever de bewegingsvrijheid de vrouwen tot het uiterste beperkte.
Aangezien het superioriteitsgevoel der mannen steeds toenam en in de joods- christelijke wereld zelfs bedenkelijke vormen aannam, waaruit een diepe
 

132

verachting voor de vrouw bleek, werd de eis der vrouwelijke monogamie onverkort gehandhaafd en ging de man zich zelfs wijsmaken, dat hij en niet de vrouw de belangrijkste rol speelde op het gebied der voortplanting. Zij voedt het kind alleen maar met haar bloed en melk.
Vermoedelijk zou men een boer, die beweerde dat hij de belangrijkste rol speelt i.z. de groei van het graan, uitlachen, maar t.a.v. de vrouw, die wèl enkel object, akker was, werd dit met dodelijke ernst beweerd. Er zijn nog altijd mannen, die deze baarlijke nonsens vertellen.
De enige betekenis der vrouw was vlgs. die mening te zoeken in het feit, dat in haar lichaam kinderen tot ontwikkeling gebracht konden worden, waartoe zij ter beschikking stond van de man en onderworpen was aan zijn wil. Persoonlijkheid werd niet aan haar toegekend. (Ook Bolland maakt op dit punt nog een principieel onderscheid tussen de sexen.)
Dat bij dit manlijke geschetter ook afgunst een rol speelde, zal wel duidelijk zijn. De patriarchaal denkende Freud spreekt wel over afgunst der vrouw op de penis van de man, maar de manlijke afgunst op de uterus ziet hij niet.
Inmiddels echter is in de loop der eeuwen veel veranderd; de wetenschap bracht steeds meer licht in het gebeuren, dat door bevruchting, zwangerschap, baring en voeding gevormd wordt. Kunstmatige voeding kan de borstvoeding vervangen; contraceptionele middelen de zwangerschap
 

133

voorkomen, kunstmatige inseminatie maakt geslachtgemeenschap overbodig en door middel van spermabanken, waarin uitgelezen manlijk zaad onderkoeld tientallen jaren lang bewaard kan worden, is de vrouw in staat om een zeer grote invloed uit te oefenen op de kwaliteit (fysiologisch en psychologisch) van het kind, dat zij ter wereld gaat brengen, waarbij zelfs momenteel met de mogelijkheid rekening gehouden wordt, dat zij haar kind a.h.w. kan bestellen: kleur van haren en ogen, type lichaamsbouw enz. Wij zijn nog niet zover, al wordt kunstmatige inseminatie nog al eens toegepast, maar het beeld, dat hier wordt opgeroepen, kenmerkt zich wel in hoge mate door nuchtere zakelijkheid, wat in strijd is met begrippen als heiligheid van het moederschap en de door mij gebruikte woorden: "het heilige wonder" der geboorte.
Dat het "wonder der voortplanting er door zou worden aangetast, behoeft niet het geval te zijn, want al onze kennis over celdeling, chromosomen enz. verandert het feit niet, dat het wonderlijk blijft, dat uit de versmelting van twee cellen, - een vrouwelijke en een manlijke - een
 

134

compleet mensje ontstaat; dat dus alles in die tot eenheid versmolten cellen (drie-eenheid) was voorondersteld, fysiologisch en psychologisch.
En laten wij ook niet over het hoofd zien, dat er wel aanleiding is om te overdenken, dat het thans mogelijk is, dat een man jaren na zijn overlijden nog nieuw leven verwekt. Een nieuw aspect van de gedachte van het voortleven na de dood.

Om te voorkomen, dat de man uit hierboven vermeldde omtrent de spermabank een nieuw superioriteitsgevoel zou puren, zij medegedeeld, dat de eicellen reeds kunnen worden overgeplant bij koeien, zodat een onvruchtbare koe een kalf kan krijgen.
Bij mensen is dit, voor zoverre mij bekend, nog niet gebeurd. Wanneer wij echter deze voortplanting bij vrouwen als niet ver verwijderde mogelijkheid stellen en haar dan combineren met kunstmatige inseminatie, dan is de conclusie, dat het moederschap volledig te abstraheren is van de sexualiteit en het huwelijk, waardoor deze een andere waarde krijgt. Als zij niet meer onmisbaar is voor de voortplanting, dus voor de instandhouding der soort, krijgt zij een overwegend persoonlijke betekenis.
 

135

Natuurlijk zullen twee mensen, die van elkaar houden, een kind willen hebben, wanneer er tenminste geen hereditaire bezwaren zijn. En het kind zal mogelijk zijn, wanneer beiden fysiologisch tot voortplanting in staat zijn.
Maar als de vrouw vruchtbaar en de man steriel is, zal zij toch moeder kunnen worden.
De andere mogelijkheden wil ik onbesproken laten; ieder kan ze zelf bedenken. Ik wil alleen nog opmerken, dat er een mogelijk is, waarbij de twee, die elkaar liefhebben, genetisch part noch deel hebben aan het kind, al zal de vrouw altijd degene zijn, in en door wier lichaam de bevruchte eicel zich tot kind ontwikkelde.
Maar als het moederschap mogelijk is los van elk liefdesspel, dan is dit laatste autonoom geworden en heeft een echte zedelijke waarde, als het waarlijk een spel van liefde is.
En natuurlijk geldt dit ook voor alle andere sexuele betrekkingen, die hun zedelijke waarde kunnen hebben, onafhankelijk van de voortplanting. Niet het doel der soort: de eigen instandhouding, heiligt de geslachtgemeenschap. Dit geschiedt alleen door de liefde.

------

Het moederschap is, nadat het tot het eigenlijke levensdoel der vrouw was
 

136

gemaakt, in de vorige eeuw object geworden van veel sentimentaliteit. Er was geen schoner en machtiger liefde dan moederliefde en van de moeders werd verteld, dat haar hoogste geluk gelegen was in het opvoeden van en waken over haar kinderen, zelfs nadat ze getrouwd waren. Hierbij hadden de zoons gemeenlijk een streepje voor.
Inmiddels bleven de moeders hierdoor aan het moederschap gebonden. Nu wijst de praktijk des levens anders uit; tegenwoordig hebben de moeders de neiging om de opvoeding van haar kinderen reeds jong (in het vierde jaar) gedeeltelijk af te schuiven op de kleuteronderwijzeressen, waardoor zij zelf de handen vrij krijgen voor andere werkzaamheden, waarin zij belangstellen - artistieke, sociale - zodat zij persoonlijkheden kunnen worden, al zullen conservatieven en reactionairen deze mogelijkheid bestrijden.
Tevens zien wij dat de kinderen dikwijls al vroeg de neiging vertonen om zich uit het ouderlijk huis los te maken en hun eigen gang te gaan, waartegen dan conservatieve, kloekhenachtige, tirannieke , eigenwijze en egoïstisch moeders zich natuurlijk verzetten. Met als gevolg veel moeilijkheden, gefrustreerde jeugd, verdriet en wanhoop van kinderen. Maar die moeders weten altijd precies wat goed is voor hun kinderen en de vaders laten hen vaak veel te snel aan hun lot over - wat dan eventl.
 

137

betekent voor de onaangepaste moeder - omdat zij met het afsterven van het patriarchaat hun positie binnen het gezin niet meer kunnen bepalen en bovendien de jacht naar welvaart hun moraal ondermijnt. Hun drukke werkzaamheden zij veelal een excuus, maar ook laten zij dikwijls zonder enig voorwendsel hun aandeel in de opvoeding achterwege.
Zij weten immers al te vaak niet hoe zij het moeten doen.

Het moederschap is bezig zijn dominerende rol in het leven der vrouwen te verliezen, waardoor het huwelijk een andere waarde kan krijgen, zodat het ophoudt in de eerste plaats een maatschappelijke en dus economische aangelegenheid te zijn en verder een broedplaats voor de instandhouding van het ras. Het kan nu eindelijk een menselijke aangelegenheid worden, waarbij naar eenheid en vrijheid, naar zelfverwerkelijking wordt gestreefd.
En wanneer in veler harten vrees opwelt uit hoofde van wat hiervoren gezegd werd over kunstmatige inseminatie en transplantatie van eicellen, dan zij hier ter geruststelling gewezen op het ingeboren goede conservatisme der vrouwen, die in hun diepste wezen weten, dat het tussen de sexen gaat om de verwezenlijking der liefde, om Eros, die het natuurlijke
 

138

te boven gaat. Hiervoren sprak ik over het goede conservatisme, dat de vrouw eigen is, omdat zij de hoedster is van het leven, dat uit de vrouwenschoot geboren wordt. Daaraan hebben wij alle voor instandhouding van het leven nodige instellingen te danken.
Het is dus niet een conservatisme, dat het nieuwe verwerpt, omdat het nog onbekend is.
T.a.v. het onbekende speelt onzekerheid - en daarmede gepaard angst - een rol, terwijl bovendien gemakzucht in het spel kan zijn.
Het goede conservatisme verwerpt het nieuwe niet, maar houdt vast aan het goede doel - in dit geval het behoeden der kinderen, waarbij zij van de man vraagt, dat hij haar en haar kinderen zal beschermen.
Voor die bescherming was zij bereid veel te betalen. En wel voldeed de man hier gemeenlijk aan, maar vreemde vrouwen en moeders heeft hij meestal niet ontzien, vooral niet in tijden van oorlog en hij doet dat nog niet, want hij strooit kwistig bommen over open steden, waarin vele vrouwen, ook moeders wonen. En verder is in oorlogstijd het verkrachten hem niet vreemd: 1945 - de Russen in Berlijn, de Amerikanen in het Rijnland.
 

139

In oorlogstijd is de vrouw nog altijd buit, wat niet bevreemdend is, omdat het leven zich afspeelt tegen de coulisse van de dood en de levensdrang dus hoog oplaait, volkomen barbaars, want oorlog is een barbaarse bezigheid en in strijd met de beschaving, in de allereerste plaats met de christelijke.
Alleen door oorlog uit te bannen kunnen wij deze gruwelen voorkomen. Hierbij hebben de vrouwen en voor haar essentiële taak: als hoedsters der kinderen, maar ook als priesteressen de liefde, een uitspraak, die misschien in veler oren overdreven klinkt, maar die toch niet anders is dan een roep om redding van de Mens.
Hiervoren schreef ik immers over datgene, waartoe de hedendaagse wetenschap in staat is op het gebied der voortplanting en over de verdere verwachtingen, die op dit terrein gekoesterd worden. Het is alles indrukwekkend te noemen, maar ook angstwekkend, want de wetenschap is het resultaat van verstandelijk denken, het onderscheidende analyserende agressieve en dus in wezen vernielend manlijke denken, waaraan het verzoenend vrouwelijke ontbreekt.
Wanneer de vrouw verstek laat gaan en niet opkomt voor haar wezen, haar waarheid, gaat de Mens onder. Wanneer zij toestaat, dat het verstand heel het leven verzakelijkt en als enige maatstaf het praktische nut invoert, sterft alle spontaniteit, elke zedelijke emotie en elke blijdschap en
 

140

droefheid. Dan belanden wij in de "Brave New World" van Aldous Huxley, het schrikbeeld van een wereldondergang waarbij de mensheid voortleeft als gedrilde, geautomatiseerde robots, brokjes natuur zonder mensenziel.
De vrouwen kunnen zich niet aan haar taak ontrekken door te eisen, dat de mannen zedelijk zullen denken, want zij weten, kunnen dat althans, dat het zuiver logisch denken een uitzonderlijke bezigheid is, en bovendien zo abstract, dat het slechts weinigen aanspreekt.
De liefde echter vindt als zedelijke beleving gemakkelijker navolging; zij behoort immers tot de sfeer van het gevoel, waarbij de massa op haar niveau volgen kan. Maar hoe moet zij het zuiver denken volgen, waarvan zij niets begrijpt?
Wel kan het r(z)edelijk denken de menigte nieuwe normen geven, maar wanneer dit geven een enkel manlijke daad is, waar de vrouwen buiten blijven staan, blijven wij weer in de eenzijdigheid steken en komen niet werkelijk los van het patriarchale gezag.

Al ik zeg, dat de vrouw de priesteres der liefde moet zijn, bedoel ik niet anders dan dat zij door haar voorbeeld en krachtens haar geestesstructuur, de mens der menigte de weg moet wijzen naar de eenheid in gelijkwaardigheid. Want liefde is niet beperkt tot de persoonlijke intieme betrokkenheid van twee mensen; ik sprak hier over reeds.
Als hoedster der kinderen is zij hoedster van het leven der mensheid en
 

141

dus, wanneer zij dit werkelijk begrijpt, hoedster van het menselijke leven en dus gehouden om te strijden tegen regressie der mensen tot natuurlijk onbewust leven, tegen hun "verdierlijking".

------

Tot nu toe ging de verering der vrouw samen met haar ontering, aangezien zij vnl. als sexueel object en als lijfeigene beschouwd werd. Wanneer zij zich weet te bevrijden en te verheffen tot haar waardigheid en waarheid, zal de verering voor haar voortvloeien uit het feit, dat zij het levende beeld zal zijn van den wil tot eenheid, tot harmonie, maar tevens zal in de persoonlijk liefdeverhouding haar de vergoddelijking door de man ten deel kunnen blijven vallen, wanneer en voor zoverre hij in haar het mysterie zal blijven ervaren en daardoor die menselijkheid, waarnaar hij altijd zal verlangen, omdat en voor zoverre zij het ondoorgrondelijke is, dat hem te buiten gaat.

------

 
142


Hoe moet de vrouw de hiervoren gestelde taak vervullen?

"Verbeter de wereld, begin bij jezelf."
Dit betekent voor deze opgave, dat zij haar emancipatie radicaal moet doorvoeren en zich dus moet doordringen van het feit, dat man en vrouw volkomen gelijkwaardig zijn en gelijkwaardige taken hebben in de wereld en dat - voor zoverre er van taakverdeling sprake is - dit niet wil zeggen, dat de taak der vrouw binnen het gezin en het huishouden ligt en die van de man er buiten, en dat de man gezien de gelijkwaardigheid der sexen geen enkel gezag over zijn echtgenote toekomt. De vrouw dient zichzelf als vrouwelijke mens te respecteren en ernaar streven een persoonlijkheid te worden.
Iedere man, die dit betwist, is een reactionair evenals de vrouw, die hem hierin volgt.
Verder moet de vrouw tot het inzicht komen, dat het huwelijk niet haar eigenlijke bestemming is en dat het geen enkele wijding geeft aan haar erotische betrekkingen, zodat een ongehuwde moeder niet minder zuiver en respectabel is dan een gehuwde.
Zij moet dus de moed hebben om de fatsoenlijke mensen te trotseren, bedenkende dat de fatsoenlijke burgerman en -vrouw niet veel zaaks zijn en dat hun fatsoen niets te maken heeft met zedelijkheid. Er is veel modder in de zielen der fatsoenlijken. De eigenlijke bestemming van iedere mens is de zelfverwezenlijking tot vrijheid, tot waarheid, ieder onzer moet ernaar streven ziende te worden.

Wanneer de vrouwen zich voornemen mede te werken aan de komst van een betere, een harmonische wereld, moeten zij niet verwachten, dat zij veel succes zullen hebben, wanneer zij zich rechtstreeks tot de massa wenden; zij luistert alleen, als zij in nood verkeert en dan zolang als de nood voortduurt.
Bereikbaar zijn slechts de opstandige jonge intellectuelen en kunstenaars en verder die jongeren, die de verkeerdheid der huidige maatschappij aanvoelen en in wie een innerlijk verzet groeit.
Het voornaamste echter is de opvoeding der kinderen, die van de onzede der wereld zullen moeten worden doordrongen. De opvoeding zal dus tegen militarisme, corruptie, carriëre maken, het "goede" huwelijk (welks "goedheid" bepaald wordt door het inkomen van de echtgenoot), machtshonger, statusgedoe, racisme en anti-feminisme enzovoort gericht
 

144

moeten zijn, maar zeer nadrukkelijk ernaar streven belangstelling te wekken voor de medemens, want zonder die belangstelling is geen menselijke samenleving mogelijk.
Eenvoudig is dit niet, want er zijn de massa-media, die financieel afhankelijk zijn van de concerns, zodat de vrouwen tot samenwerking zullen moeten komen en de concern duidelijk maken, dat zij een zeer grote rol spelen op het gebied van de consumptie, zij en de tieners.
Per slot van rekening zijn de concerns niet alleen economische machtsorganisaties, maar ook voor zoverre nodig kwispelstaartende hondjes, die opzitten en pootjes geven.
En verder moeten de vrouwen niet geloven, dat zij op korte termijn succes zullen hebben. Er verloopt altijd een geruime tijd tussen het zaaien en het opkomen van het gewas, waarbij ook stormen en regens hun nadelige invloed hebben. En zij moeten erop rekenen, dat de massa-media felle tegenactie zullen voeren.
Laten de vrouwen de angst gebruiken voor de atoombom en ander oorlogstuig en niet vergeten, dat de mannen afhankelijk zijn van haar gunsten en dat de vrouwen een onmisbare sociale factor is geworden.
Zij kunnen veel. Hebben zij niet in korte tijd tijdens de Duitse bezetting de koeriersdienst georganiseerd? Samen met de links-intellectuelen en de
 

145

tieners vormen zij een grote macht en de mannen vormen geen onoverwinnelijke slagorde meer; het patriarchaat is ter ziele.
Bovendien geldt ook nu weer, dat de ontwikkeling vanzelf tot een noodtoestand voert; op den duur wordt voor en door het Westen te veel geproduceerd. Nog werkt de bevolkingstoename remmend op dit terrein, maar i.z. de bevolkingstoename hebben de vrouwen een beslissende stem.

---