Mens zijn is een moeilijke taak (vervolg)    

Hoofdstuk II    


"Het christendom is de grote droom van het Mens-zijn" schreef ik in het voorgaande. Dromen zijn mededelingen in de vorm van beelden en zij dienen om ons tot groter zelfkennis te brengen, maar wie ze als werkelijke gebeurtenissen opvat, gaat aan de doelstelling voorbij, doordat hij ze niet ziet als processen in zijn eigen psyche, processen die beogen hem te doen ontwaken tot beter inzicht.
De mythe van Christus is evenzeer een droom der mensheid als alle andere mythen en alle sprookjes. Zij gaan de mensheid in haar totaliteit aan en worden ons verteld door kunstenaars.
De kunstenaar is een bijzonder mens die de waarheid der werkelijkheid tracht te zeggen door beeld of klank, incl. woordbeeld en woordklank en naarmate hij daarin beter slaagt en het hem gelukt om het wezen der werkelijkheid dichter te benaderen, des te hoger wij hem achten. Niet iedereen kan kunst scheppen, want de meeste mensen zijn niet veel bijzonders, maar er zijn ook kunstenaars, die weliswaar het vak min of meer verstaan, maar weinig belangrijks te vertellen hebben en dus als kunstenaar niet veel bijzonders zijn.
Van het legioen schilders, dat onze Gouden Eeuw gekend heeft, zijn maar weinigen tot ons gekomen.

 

36

"Op de hoogten is het eenzaam" heeft Nietzsche gezegd, wat vanzelf spreekt, omdat het een lange zware tocht is naar de toppen van kunst en wijsheid. Bij de meesten treedt al spoedig ademnood op (adem, wind, geest zijn in de oudheid identiek) hetgeen blijkt uit de onbelangrijkheid van hun onderwerpen.
Hoog wonen de goden, maar hun aantal is altijd gering in verhouding tot de drommende mensenmenigte.
Ook de goden zijn geschapen door kunstenaars en zieners in wie de geest helder stralend opglansde. Het spreekt van zelf, dat de menigte wel naar hen kan kijken en zelfs eerbied voor hen voelen, maar identificatie is voor haar onmogelijk; vandaar dat het verhevene onder de menigte altijd besmeurd raakt, waardoor het overigens niet ophoudt verheven te zijn. Maar het is dit slechts voor weinigen.
"Niemand is een held in de ogen van zijn kamerdienaar" nietwaar? Terecht heeft Hegel hier aan toegevoegd, dat dit niet aan de held ligt, maar aan de kamerdienaar.

Het wemelt in de wereld van lakeien en het is vermakelijk te zien hoe zij elkaar vaak behandelen als waren zij heren; en dit in dodelijke ernst. Het wordt als een teken van democratie gezien, dat iedereen "mijnheer" is.

 

37

De democraten hebben het nog steeds niet verder gebracht dan gelijkheid. Wanneer iemand echter over gelijkheid spreekt, zegt hij dat dit gelijk is aan dat, het ene gelijk aan het andere; dat dit en dat dus ook t.a.v. elkaar iets anders zijn, verschillend.
Ik wil hier even verwijzen naar het gezegde: "Als twee hetzelfde doen, is het niet hetzelfde."

Ook als de democratische gelijkheid beperkt wordt tot rechtsgelijkheid, komen wij van de ongelijkheid niet los.
Recht is het minimum der vrijheid, want die vrijheid, die voor iedereen geldt; en omdat het het minimum is, is er ook grotere, hogere vrijheid.
Het minimum: het recht, dat afdwingbaar is.
Het maximum: de vrijheid is zelfbeperking.

Zelfbeperking: "in niets teveel" (Apollonische spreuk). Het is niet moeilijk in te zien, dat de huidige maatschappij weinig hogere vrijheid kent.

Het recht dwingt de mensen binnen bepaalde grenzen, opdat zij anderen niet hinderen in hun vrijheid. Zo heeft ook de Franse revolutie de idee der vrijheid gevat. Maar deze opvatting is enkel negatief, want zegt wat mij verboden is te doen, maar niet waartoe mijn vrijheid mij verplicht.
Vrij zijn is niet gemakkelijk.

 

38

De vrijheid van de massa, die niet van zelfbeperking houdt, behalve voor de anderen, is niet veel zaaks; hij heeft voor de vrijheid dan ook weinig belangstelling. Al zijn aandacht is gericht op de gelijkheid met als gevolg, dat hij meent recht te hebben op alles wat hij dan zijn vrijheid noemt. Nooit heeft hij genoeg, afgunst en ontevredenheid kenmerken hem. Naastenliefde is hem vreemd in het dagelijkse leven; slechts een enkele maal komt zij bij hem boven, als er een grote ramp plaats vindt bijv. of als hij stuit op te grote menselijke ellende. Ook daaraan echter kan hij wennen, zodat hij het niet meer ziet. "Een mens went aan alles."
Hieruit is het feit te verklaren, dat in de vorige eeuw het lompenproletariaat aanvaard werd als onvermijdelijk, waarbij men sprak van "dat soort mensen", wat niemand verhinderde ter kerke te gaan.

Naastenliefde is in de eerste plaats belangstelling voor de medemens en vervolgens de bereidheid om zo nodig te helpen, wanneer men daartoe in staat is.
En verder veronderstelt zij medelijden in de ware zin des woords, dus dat men met de ander mede lijdt, wat niet hetzelfde is als het beklagen van de arme stakker, die het toch zo moeilijk heeft, en t.a.v. wie de "medelijdende" zich superieur voelt.

 

39

Het is niet zo verwonderlijk, dat zoveel mensen niet van "medelijden" gediend zijn, omdat zij zich eerdoor beledigd voelen.
Dostojewski laat vorst Myshkin zeggen, dat hij Natasja Filippovna liefheeft, omdat hij met haar mede lijdt, wat de buitenwereld niet begrijpt.
Om dit te begrijpen moet men weten wat naastenliefde en dus wat liefde is. Maar de massamens kent de liefde niet, omdat zijn ziel te schraal is daarvoor.
Een enkele maal kan het erbarmen in hem oplaaien, maar het houdt nooit lang stand; dan zakt hij weer terug in zijn armzalige Ik-sfeer, waarin alles om het hebben gaat. Het is vermoeiend om lang op de tenen te staan, althans op de eigen tenen.

Het is daarom goed te luisteren naar die jongeren, waarvan gezegd wordt, dat zij uit de band springen, geen eerbied hebben voor het gezag en liever spelen dan werken, en die - zoals de provo's - anarchisten genoemd worden om hen als ordeloos - event. ook goddeloos - te discrimineren. De overige jongeren kunnen wij gevoegelijk links laten liggen, aangezien zij pijpen zoals de ouden zingen. Zij zijn de Isaäcs. Maar die opstandigen, die zich verzetten en hun eigen weg gaan, en van beat houden

 

40

en vaak een afwijkende persona vertonen, de jongens en meisjes, die helemaal geen behoefte hebben aan de vaste goede baan met het mooie inkomen, niet aan het standaardflatje met de nette meubels + t.v.; die een afkeer hebben van conformisme, omdat zij inzien hoezeer de bestaande normen - die alleen nog "bestaan" omdat zij met man en macht geschraagd worden - vermolmd zijn en daarom nieuwe zoeken; zij alleen kunnen de wereld weer in haar voegen plaatsen.
Natuurlijk zijn er ouderen bij wie zij steun vinden, maar dat zijn dan die ouderen, die buiten de massa staan en haar vulgaire idealen afwijzen. Want vulgair is de hebzucht, is ook alle egoïsme en egocentriciteit - vulgair en bekrompen.
Vulgair schijnheilig is ook de wijze, waarop de mannen van het gezag, die zich als respectabel voordoen, bij de ordehandhaving event. de hulp aanvaarden van privé knokploegen en onderwereld.
Wat hen niet verhindert voor te wenden, dat zij de democratische vrijheden verdedigen en de fatsoenlijke burgers.
Maar wat zijn die fatsoenlijke burgers anders dan gefatsoeneerde automaten? En hun voormannen zijn computers, die gevoerd worden met de vermolmde

 

41

normen. Zij zijn nog niet eens in staat tot de woorden van madame de Pompadour: "Apres nous le déluge", die mannen van het gezag en de voormannen de fatsoenlijke burgers, omdat zij uiteraard even vermolmd zijn als hun normen.
Zij houden niet van denken, daarom willen zij ook niet luisteren naar wie dit wel wil doen. En zo kon het dus gebeuren dat de heer W.Drees, voorman van de P.v.d.A. op een congres in Nijmegen de enormiteit lanceerde, dat wij in een zuiver democratie leven. Het is niet moeilijk kritiek te leveren op de jongeren in wie op een of ander wijze sterke onlustgevoelens tot uitdrukking komen tegen de huidige maatschappij en tegen het conservatisme en de reactionaire gezindheid, die de boventoon voren; onlustgevoelens die zich zowel in demonstraties en anarchistische leuzen kunnen uiten als binnen de politieke partijen door scherpe oppositie.
Vooral de anarchistische jongeren maken het hun critici gemakkelijk, doordat zij, zodra zij over de toekomst spreken, zich aan utopiën overgeven. Uitstekend is het om op te komen voor het verbieden van autoverkeer in de steden en het eruit weren van industieën, maar het wij moeten ons niet verbazen, als velen van hen met het vraagstuk der liefde nog niet goed raad weten, vooral de mannen niet.
(Hier stond oorspr.:
... maar het "Witte wijvenplan"is primitief en echt geen nieuwigheid, terwijl bovendien het vrouwelijke en de vrouw er wezenlijk in miskend worden.)

Liefde is specifiek vrouwelijk

 

42

en moet door de man worden geleerd. Mannen zijn aanvankelijk stumperds op dit terrein, omdat zij de sexuele daad voor liefde aanzien. Jammer genoeg volgen de vrouwen hen dikwijls hierin. Eeuwenlang hebben zij geleerd tegen de mannen op te zien, die zo verschrikkelijk superieur heetten te zijn, wat heel vaak bar tegenviel. Maar dank zij de onwrikbare steun der kerk bleef de illusie gehandhaafd. Zover ging de kerk zelfs, dat zij gebood, dat bij de coïtus de man de bovenliggende partij was; afwijken hiervan was zondig; zij diende ook in deze situatie tegen hem op te zien.
De verhouding der sexen was een gevolg van de overwinning van de patriarchale idee. De strijd tussen matriarchaat (heerschappij van het onbewuste) en patriarchaat heeft lang geduurd. De Grote Moeder was een machtige godin, die als de Maagd Maria nog vereerd wordt in r.-k. kerk, de Heilige Moeder-kerk, ofschoon haar zoon zich boven haar stelt en haar afwijst.
Dit laatste is reeds in het Gilgamesj-epos het geval, waarin de held de Grote Moedergodin de gemeenschap weigert. Het in het epos voorkomende zondvloedverhaal vertelt van de definitieve overwinning van het (manlijk) bewustzijn.
Dit verhaal is in de bijbel overgenomen, maar niet begrepen. Noach gaat

 

43

gaat n.l. dood, wat primitief betekent, dat hij terugkeert in de schoot van de Grote Moeder als Doodsmoeder.
Wel zegt de god in het bijbelverhaal, dat hij nooit meer door water (het onbewuste) de wereld zal verdelgen, maar dat is een willekeurig besluit van hem, een vriendelijkheid.
In het Gigamesj-epos is het duidelijk, dat hij het niet meer kan: het bewustzijn heeft getriomfeerd en daarom is de bouwer van de ark in dit epos onsterfelijk.
Gilgamesj doet een poging om eveneens de onsterfelijkheid te bereiken, wat hem vanzelfsprekend mislukt, aangezien de individuele mens sterven moet.
De dood is niet, zoals wel gedacht wordt, een absurditeit; hij ligt in de rede.
Wat bestaat is eindig en komt dus ten einde, waarin het zich als eindig waar maakt.

De mens verkeert de natuurlijkheid tot idealiteit; dient dit althans te doen om zich als mens waar te maken, te verwezenlijken. Dit geldt ook voor de sexualiteit, die zich moet vervluchtigen tot liefde, wil zij het menselijke niveau bereiken.
In deze liefde blijft de sexualiteit voorondersteld. Deze liefde noem ik erotiek.
In het sprookje van Apuleius "Amor en Psyche" wordt verteld, hoe de

 

44

(vrouwelijke) Psyche in de liefde haar Zelf vindt.

Wie de vrouw en het vrouwelijke niet kent, moet niet over de liefde spreken, omdat hij dan daarover praat als een blinde over de kleuren.

(Volgende alinea is doorgestreept.)
Degenen die witte wijvenplannen ontwerpen - waarin nooit iets nieuws te ontdekken valt - zien ook over het hoofd, dat man en vrouw in de persoonlijke liefde hun vrouwelijke resp. manlijke kant verwerkelijken, omdat zij in en als de ander zichzelf ontmoeten, in welke ontmoeting zij hun vrijheid ervaren; zij verhouden zich immers tot zichzelf. (Einde doorstreping.)

In de liefdesextase verliezen zij hun IK, dat opgaat in de eenheid van het Wij, waardoor het Ik tot zijn waarheid komt. Op zich is het een eenzijdigheid en geen enkele eenzijdigheid is waar.

Evenmin als tot zedelijk denken en zuiver begrip is het gemakkelijk om tot liefde te komen.
Wie echter gelooft, dat de sexualiteit het ware is, komt in de verhouding der sexen aan het mens-zijn niet toe.
De opvatting, dat zij alleen dient ter voortplanting, is dan ook "bestiaal".

------





 

45

Van jonge mensen kan niet geëist worden of verwacht worden, dat zij de liefde al kennen, waarbij het bovendien opmerking verdient, dat de liefde niet bestaat, hiermede is niet gezegd dat er geen liefde zou bestaan.
Integendeel! Eindeloos in aantal en variaties komt zij steeds voor in de wereld, evenals de mensen eindeloos gevarieerd zijn, omdat iedereen een eenmaligheid is.
Haar simpelste vorm is de verliefdheid, die nog overwegend tot de natuurlijk sfeer behoort, als liefde is zij nog aanvankelijk en het sexueel begeren overheerst.
Naarmate dit begeren meer secundair wordt, neemt het geestelijk karakter de liefde toe, terwijl de sexualiteit toegift wordt, maar een steeds kostbaarder toegift, omdat de hoogste extase erin beleefd kan worden, al naar gelang van de psychische structuur van degenen, die erbij betrokken zijn. De paringsdaad kan "goddelijke" ervaring zijn.
Maar omdat er ook is de sexuele nood kan zij ook een door de natuur bewerkte noodhandeling zijn, waarbij te bedenken valt, dat de psyche er altijd bij betrokken is, omdat elke beleving psychisch is. Hiervan is de zelfbevrediging niet uitgesloten.
Psychisch leven is de omslag van natuurlijk tot geestelijk leven; het is

 

46

aanbreken van de dag; het is de zwangerschap der maagd, waaruit de zoon geboren gaat worden, zoals in talrijke mythologische verhalen wordt verteld. Uit de natuur wordt de geest geboren, uit het duister het licht, waaraan de schemering vooraf gaat.
In haar aanvang is de schemering nauw verwant met het duister der nacht, om zich tenslotte zich tot licht op te heffen.

Niemand weet tevoren tot welke zuiverheid hij of zij geraken zal in de paringsdaad.
Zij kan zijn doffe bronst, maar ook tot heiliging voeren, het orgasme is dan een gebed.
Nodig hiertoe is, dat de juiste mens ontmoet wordt, die mens, die ons tegendelig het zuiverst weerspiegelt; maar ook dan nog hangt alles af van de mate, waarin wij in staat zijn tot zuiverheid te komen, de mate van ons verlangen naar het hoogste.
Daarom valt van niemand te eisen, dat hij alleen zal paren als hij een innig zuivere liefde gevoelt voor de ander. Hij kan daartoe immers wel niet in staat zijn.

De natuur is zondig, noch heilig; wij kunnen haar heiligen, maar in de

 

47

de jeugd zijn wij daar nog niet aan toe.
Toch is ook de orgastische vreugde van jonge mensen die van elkaar houden, niet van alle heiligheid ontbloot, want heilig betekent onaantastbaar. En de vreugde van deze twee is haar vreugde, beleving van hun nog onzekere liefdegevoelens, onzeker omdat zij nog onzeker zijn omtrent zichzelf.
Het is daarom ongewenst om erg jong te trouwen. Jongen mensen zijn nog zo voorlopig en daarom kan het aanvankelijke gevoel van identiteit (liefdegevoel) op den duur op de achtergrond geraken, doordat de verschillen tussen hun beiden gaan overheersen.
Maar omdat er toch jong getrouwd wordt, is de mogelijkheid van echtscheiding noodzakelijk, natuurlijk op de grond van het wilsbesluit der echtgenoten en in geval van onwil van een van beiden ook op verzoek van de ander.
Het is immers belachelijk, dat een vrouw, die niet meer van haar man houdt, niet wil scheiden, omdat ze bijv. later zijn pensioen niet zou krijgen.

 

48

Het huwelijk dient van het begin tot het einde op de vrije wil (waarmede de redelijke wil en niet de subjectieve willekeur bedoeld wordt) van de echtgenoten te berusten. Alle geknoei, zoals dit o.a. door onze wetgeving wordt veroorzaakt - en zulks uit z.g. christelijke beginselen - is onzedelijk. Maar de verwekker van deze onzedelijkheid is de wetgever.

Bij elkaar blijven, als de liefde voorbij is, is in strijd met de waardigheid van de mens, wiens waarheid zijn geestelijke leven is, waaraan zich de vrijheid laat bedenken. Geestelijk levend verhoudt de mens zich tot zichzelf, is van niemand afhankelijk, wordt door niemand anders bepaald.
Omdat de liefde is gevoel van identiteit - het onmiddellijk weten ervan - met de ander en de een dus in de ander zichzelf ontmoet, meer naarmate de identiteit groter is, verhoudt de een in zoverre zich tot de ander als tot zichzelf en is dus vrij.
Het onderscheid blijft voorondersteld, omdat anders van identiteit niet gesproken kan worden, maar het kan zo bijkomstig worden, dat het geen rol meer speelt, doordat het als onbelangrijk wordt gevoeld. Wie in een liefde ondergaat en zijn persoonlijkheid volkomen verliest, is voor de liefde verloren.
Natuurlijk is het mogelijk, dat een huwelijk gehandhaafd wordt, wanneer een van beiden op enigerlei wijze afhankelijk is en de verhouding niet onverdragelijk.
Onvermijdelijke voorwaarde voor de handhaving is dan echter, dat de afhankelijke geen tirannieke neigingen vertoont, aangezien de ander in zo'n geval in een zenuwcrisis zou kunnen geraken.

------



 

49

Het is nog niet zo lang geleden, dat de wet bepaalde, dat de vrouw de man gehoorzaamheid verschuldigd was. En de r.-k.moraal schrijft voor, dat zij bij de coïtus onder de man moet liggen omdat zij ook in die situatie tegen hem moet opzien. De man leed (lijdt veelal) wel in hoge mate aan zelfoverschatting.
Een indrukwekkende ontkenning van de sexen is gegeven door Rodin met zijn beeldgroep: "De eeuwige afgod", die een man toont geknield voor een vrouw, die iets hoger, eveneens geknield, is geplaatst.
Om te beginnen zij opgemerkt, dat ook afgoden goden zijn.
En verder dat in dit beeld de juiste verhoudingen der sexen zijn weergegeven, alle snoeverij en gewichtigdoenerij van de mannenwereld ten spijt.
Het vrouwelijke als negatie van het manlijke trekt dit laatste aan, omdat het manlijke wezenlijk negatief is en dus in zijn verhouding tot het vrouwelijke de identiteit ervaart. Door zich aan het vrouwelijke prijs te geven heft het eigen eenzijdigheid op en komt tot eenheid met het eigen

 

50

andere, waardoor het tot zijn waarheid komt.
Komend tot het vrouwelijke komt het tot zelfnegatie, waardoor het positief wordt, aangezien het de eigen negativiteit negeert.

Op natuurlijke wijze laat het manlijke zich negatief gelden als de agressiviteit, de drang tot vernietiging. Zo hebben primitieve volkeren sommige diersoorten totaal uitgeroeid; zij doodden om te doden. Menselijk - manlijk zijn is bewustzijn, dat niet blijft staan bij de objectenwereld als wereld van verschijnselen, maar dat zich de vragen stelt naar het wat, vanwaar en waartoe.
Instinctief "weet" de mens, dat niets stand houdt, dat alle bestaan dus schijn is, want bestaan betekent stand houden, vandaar dat hij als primitief instinctief de drang voelt om "de waarheid" aan het licht te brengen". Instinct is een weten der soort, dat in de loop van miljoenen jaren ontwikkeld is en niet individueel verworven. De mensheid heeft als soort specifiek menselijke instincten. Mens-zijn is bewustzijn d.w.z. bewust worden van het wezen van alles wat zich aan ons voordoet. Het wezenlijke bestaat niet als zodanig, het is slechts denkbaar; het is het algemene. Voor zoverre het zich openbaart in en als het verschijnsel is het beperkt en dus gebrekkig en onwaar.
Ook het denken is om te beginnen negatief, want het begint als onderscheiden, d.w.z. dat het verdelend en delend werkzaam is, al gaat het daarbij tevens ordenen.
Wanneer het hierbij niet blijft staan en het object waarmede het zich bezig houdt, niet slechts beschouwt in het licht van het onderscheid, maar ook in dat der identiteit, (hetgeen plaats vindt als het ordenen), komt het tot het vrouwelijke, want dit is als negatie van manlijkheid de wil tot Zijn, de hoedster van de wereld der verschijnselen en daarmede ook van het leven.

Zijn is negatie van Niet-Zijn en dus door en door negatief. Welbegrepen is het vrouwelijke dus manlijker dan het manlijke en gaat het dit te boven en te buiten, wat ook door de diepte-psycholoog Erich Neumann in zijn analyses van mythen en mensen is geconstateerd.

 

51

Het denken, dat als doordenken het onderscheidene ziet in het licht der identiteit, negeert het onderscheid, negeert het tegengestelde tot het tegendelige en komt zo tot eenheid en dus tot waarheid.
Ook dit denken is als negatie van het onderscheidende (negatieve) denken door en door manlijk en daardoor vrouwelijk maar op manlijke wijze.

Het doordenken, dat alles tot eenheid denkt, dus tot het niet bestaanbare, maar enkel denkbare, gaat de weg van de Logos, terwijl de vrouwelijke bewustwording die van de Eros gaat.

 

52

Vrouwelijke bewustwording geschiedt intuïtief en geniaal, anders gezegd: zij is openbaring van inzicht, dat dus niet geleidelijk logisch ontwikkeld wordt en niet gemotiveerd, wat aan de juistheid ervan echter niet af of toe doet.
De weg der vrouwelijke bewustwording, die vanuit het duister onmiddellijk in het licht voert, is die van Eros, die onverwacht ("door zijn pijlschieten") de eenheid bewerkt en dus de waarheid als onmiddellijk inzicht aan het licht brengt.

Vrouwelijk bewustzijn is helderziendheid, is doorzien van een concrete situatie, in tegenstelling tot het logische denken, dat zich met abstracties bezig houdt.
Dat het inzicht uit een concrete situatie geboren wordt, volgt uit het feit, dat het vrouwelijke het Zijn beoogt en het beleeft als het ware. Alles is. Daarom is tenslotte alles identiek in de categorie van het Zijn.
Ook het Niet-Zijn valt hier niet buiten, want het is negatie van Zijn.
In het Zijn komt alles tot eenheid.

Al wat is, is geworden. Aan het Zijn is het Niet-Zijn voorondersteld.

 

53

In zijn algemeenheid is het Zijn met zijn negatie identiek, want als algemeen is het nog niet iets. Elk iets is bepaald, begrensd. Het algemene is dat juist niet.
Het algemene iets is het onbepaalde iets, dat dus werkelijk niets is.
Zo is Zijn in het algemeen Niet-Zijn en zij gaan samen in en als het Worden. Wat wordt is niet meer wat het was en nog niet wat het zijn zal. Even flitst het op als dit Zijnde om onmiddellijk daarna iets anders te zijn. Aan worden laat zich immers veranderen bedenken.
Zijn is voortdurend anders worden, anders zijn. Al wat zich als zijnde stelt, blijkt bij nader inzicht (doordenken) de ongesteldheid zelve te zijn.
Zijn is vluchtigheid en bereikt zijn toppunt in en als het denken, dat in de vorm der gedachten is, waarbij te bedenken valt, dat elke gedachte onmiddellijk haar eigen ontkenning oproept, waarin zij zich opheft, maar tevens handhaaft, d.w.z. dat zij als moment blijft meedoen.

Als Zijn identiek is met Niet-Zijn is het wat het niet is. Dit is het mysterie ervan. Daarom is het vrouwelijke (en de vrouw) mysterieus.
O zeker, wij begrijpen dat Zijn is wat het niet is, maar wij ervaren

 

54

het zijnde niet als zodanig; wij beleven het niet-zijn ervan niet. Het is immers zeer nadrukkelijk dat bepaalde zijnde, dit iets, dat wij in onze handen houden of aanschouwen.
Als dat bepaalde, begrensde is het de negatie van het Niet-Zijn, Maar tenslotte is het, zoals alles verschijning van wezen, is het Zijn, dat tot aanzijn werd, waarin het voorondersteld blijft. Waarmede gezegd wordt, dat ook het Niet-Zijn erin voorondersteld blijft, maar niet waarneembaar.
De wereld der verschijnselen tovert ons iets voor, maar is toch geen leugen zoals het Boeddhisme zegt, want zij is, al is zij tevens niet; zij wordt immers voortdurend.

Het Niet-Zijn is ondoorgrondelijk, omdat het Niets is.
Daarom is van Mysterie te spreken.
Al wat zich aan ons voordoet, ervaren wij in de categorie van het Zijn;
het Niet-Zijn ervaren wij niet.

De geliefde dode, die wij betreuren, is in ons als herinneringsbeeld en wij missen zijn aanwezigheid, maar wij ervaren daarmede zijn Niet-Zijn niet. Wij spreken immers over de dode, wat bedriegelijk is, want hij is

 

55

overleden en dus is er geen "hij" meer. In onze gesprekken echter is hij er wel - als herinnering, voorstelling.
"Hij is dood" wil zeggen: hij is niet, er is geen "hij" in de toestand van het dood zijn, want toen hij stierf, viel hij als "hij" weg. Als weggevallen, opgelost, vernietigd "hij", is hij echter niet te ervaren. Het is daarom niet te verwonderen, dat de mensen huiverig staan tegenover de dood alsmede tegenover het vrouwelijke, dat immers als het onbewuste de dood is van het bewustzijn, zijn negatie.

De dood is de heer des levens, heeft Bolland gezegd.
En de vrouw de heerseres der wereld, maar dit zei hij niet; hij was niet een man, die tot dit punt kon doordenken, omdat zijn manlijke ijdelheid hem dit belette.

De mythologie, ook de christelijke, spreekt ervan telkens als een godheid tot een aardse vrouw inkeert. Ook de goden zijn onderworpen aan haar wil tot Zijn; zij moeten haar bevruchten en zijn vanuit deze hoek gezien haar dienaren, hoe hoog verheven zij zich ook mogen achten. Zij moeten uit hun hoogte nederdalen.

------



 

56

In de aanvang van ieders leven is de moeder het heelal, is binnen- en buitenwereld, de voedende en beschuttende. In zijn onvoltooide studie: "Das Kind" heeft Erich Neuman hierover zeer belangrijke gedachten ontwikkeld. De geboorte is dan de eerste stap op de weg naar het zich vrijmaken van de moeder; lijfelijk en psychisch.
De moederschoot is het paradijs, waaruit wij verdreven worden, zowel feitelijk, doordat moeders lichaam ons uitdrijft, als psychisch doordat wij geleidelijk bewust worden en daardoor het gevoel van aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid leren kennen, alsook tot het inzicht komen van falen en schuld.
Dit wordt alom ervaren als de zondeval, maar deze val is tevens een opstijgen tot het licht.
Vanaf hier doorgestreept.
De mythologische Eva bracht de Mens ter wereld; zij is het "in den beginne" der mensheid. Dat de Joden het (niet-Joodse) paradijsverhaal, toen zij het overnamen patriarchaal overschilderden, vindt zijn oorzaak hierin, dat zij toen reeds patriarchaal dachten.
Abraham was nog in het geheel geen patriarch. Zijn vrouw en halfzuster Sarah heeft de leiding in hun huwelijk, dat nog niet een persoonlijke band

 

57

was tussen hun beiden, want hij laat uit veiligheidsoverwegingen bij een ander stamhoofd slapen.
En verder verwekt hij op haar eis een kind bij haar slavin Hagar, omdat Sarah niet zwanger wordt. Deze wijze van moeder worden door een plaatsvervangende schoot, is in de oudheid, ook de Griekse bijv. bekend. Als ze echter Sarah zelf een kind baart, gelast zij Abraham Hagar en haar zoon te verstoten, wat hij doet.
Adam aan het begin der mensheid is logisch onhoudbaar; hij representeert het manlijk bewustzijn, dat zich als denkend kenmerkt. Maar om manlijk d.w.z. logisch te kunnen denken, is nodig dat het denken geboren is, hetgeen plaats vindt als intuïtief inzien, welk inzicht de aanvangsgedachte is.
Ook van het denken is het begin het niet-zijn ervan.
Einde doorstreping.


In oude mythologieën baart de oermoedergodin (de aarde) zonder bevruchting al dat leeft en schept de oer-vadergod (de hemel) door zelfbevrediging de andere werelden.
De vrouw (het vrouwelijke) is de oergrond van het leven, ook van het geestelijke.

In de loop van de individuele ontwikkeling moet ieder onzer zich losmaken

 

58

van zijn moeder, die altijd tevens is de uitbeelding der Grote Moeder, d.w.z. dat wij op eigen benen moeten leren staan en ons bevrijden uit het onbewuste door tot bewust leven te geraken.
De zoon heeft het hierbij gemakkelijker dan de dochter, want voor de zoon is het (manlijke) Ik, centrum van het bewustzijn, dominant, waarbij hij zich kan richten naar de vader, die als manlijk negatie van de moeder is. Voor de dochter is het Zelf, centrum der psyche, dominant, zodat zij zich naar de moeder zal richten.
Natuurlijk kan dit zowel in het ene als in het andere geval faliekant uitvallen, zodat de zoon zich bijv. beslist niet naar de vader wil richten, maar zich ontwikkelt in lijnrechte strijd met diens opvattingen. Ook dan echter bepaalt de vader het gedrag van de zoon.
Analoog is m.m. (mutatis mutandis) te redeneren over het meisje. Verder kan het afwijzen van de vader de zoon naar de moeder drijven, van de moeder de dochter naar de vader.
Het is al te simpel om dit alles tot oedipale wensen terug te brengen. Iedereen heeft het moeilijk om tot zelfstandig bewust leven te geraken en zich te bevrijden van den verlokkingen van het paradijs, waarin de moeder

 

59

de oorspronkelijke alleenheerseres is; pas later gaat de vader een rol spelen in het leven van een kind.
Het heeft zin hierbij eraan te herinneren, dat het manlijke als negatie van het vrouwelijke als de negatieve zijde ervan kan functioneren (zoals in het sprookje van Klein Duimpje: de kinderverslindende reus) en dus het boze vrouwelijke representeren, maar ook de bestrijder kan zijn van het onbewuste, waarbij dan het gevaar bestaat, dat hij als helpende macht de hulpzoekende kinderen in zijn greep houdt, zodat zij toch niet tot volwassenheid geraken.

Het is moeilijk volwassen te worden.
Om hiertoe te geraken, moeten wij onze beide psychische componenten ontwikkelen en integreren. De man moet zijn vrouwelijkheid niet door onderschatting afweren en onontwikkeld laten, terwijl de vrouw haar manlijkheid niet door overschatting van het manlijke als het onbereikbaar verhevene moet laten braak liggen.
Het geestelijk leven der vrouw wordt in de eerste plaats bepaald door de categorie der identiteit. Zij moet echter het inzicht verwerven, dat aan de identiteit het onderscheid is voorondersteld, want identificatie wil zeggen, in het verschillende de overeenstemming op te merken.
De vrouw moet dus ook in staat zijn afstand te nemen, te abstraheren (de principieel manlijke instelling) en het geabstraheerde op zich te beoordelen, ook t.a.v. het ermede identieke.

------



Er zijn nog maar weinig volwassenen; vandaar dat er zoveel ondoordachtzaamheden worden gezegd. Als kinderen en primitieven laten de quasi - volwassenen zich meeslepen door hun emotionaliteit of oordelen op eerste gezicht, naar de uiterlijke schijn, oppervlakkig. Zij nemen

 

61

iets waar, verabsoluteren het en dringen daardoor het erbij behorende andere uit hun waarnemingsveld. Zij zien niet in, dat niets opgaat in eenzijdigheid, dat niets zonder meer is en dat elke gedachte altijd haar ontkenning aan zich oproept.
Omdat verreweg de meesten eenzijdig denken, staan zij zo sterk. Het andere, dat hen tot matiging, tot relativering van hun inzicht zou brengen, zien zij immers niet. In den blinde stampen zij voort, triomfantelijk hun domheden uitschetterend, maar vaak ook hun misdadige opzet verbergende onder geweldig klinkende leuzen, die de goe-gemeente domweg als volstrekte waarheden slikt.
De Amerikanen beweren in Vietnam te strijden voor vrijheid, recht, democratie en nog meer fraais, maar dit is een aperte leugen. Men behoeft geen licht der lichten te zijn op het gebied der economie om in te zien, dat de reusachtige Aziatische volkeren zoals het Chinese en Indische resp. 700 en 400 miljoen, een geleide economie nodig hebben om uit de diepe ellende te geraken, waarin wij blanken hen gestort hebben, en als zij dat communisme willen noemen en daarbij uitgaan van de gedachtenwereld van Marx en Engels, dan is dat hun zaak.
China werd communistisch en werd de honger de baas. Indie volgt nog

 

62

steeds de weg van het Westen en onafgebroken gaat het grote sterven door honger en verder.
Maar ook kleinere ver achtergebleven gebieden, waar allerlei ellende heerst - ziekte, honger en allerlei andere misère w.o. onwetendheid - hebben eveneens een geleide economie nodig.
Maar hoe wil de overdaad in de wereld der blanken blijven voortduren, als er niet voor gezorgd wordt, dat er enige miljarden armen zijn? Rijkdom en armoede gaan immers onherroepelijk samen. Het ene kan nooit zijn zonder het andere, zijn andere.
Amerika vecht in Vietnam om de armoede in de wereld instand te houden ten bate van de blanke Amerikanen.
Natuurlijk zien de meesten dat niet in; zij geloven klakkeloos in wat hun voormannen zeggen te beogen, maar natuurlijk zijn er onder de touwtjestrekkers lieden, die heel goed weten wat er gebeurt, want ook hierbij geldt, dat niets opgaat in eenzijdigheid.
Zo is ook de officiële zakelijk gefundeerde hulpverlening aan de ontwikkelingslanden niets anders dan met de ene hand terugnemen, wat met de andere hand gegeven is, maar natuurlijk in die zin, dat er meer terugvloeit, dan er uitging, want zaken zijn zaken.

 

63

De gekleurde volkeren noemen dit neo-kolonialisme waaruit blijkt, dat zij de verhouding doorzien.

De touwtjestrekkers en sluwerikken zijn overigens ook niet volwassen, want geen volwassen mens besteedt zijn leven aan een voortdurend jagen naar meer hebbedingetjes, overwegend overbodigheden, ongeacht of die dingen een gulden of een miljoen kosten. Hebben is de verkeerdheid van Zijn en wie het niet verder brengt, blijft in de verkeerdheid steken, al zal hij naar wij mogen aannemen als een zeer verdienstelijk mens, geridderd en bewierookt ten grave gedragen worden.
C.G.Jung spreekt in dit verband van de grijsaard van tachtig jaar, die als zuigeling begraven wordt.
Wie een volwassen mens wil worden, moet afstand doen van de hebzucht.


Omdat er zo weinig volwassenen zijn, is de democratie zo'n moeilijke aangelegenheid. De individuen gaan n.l. uit van hun eigenbelang en sluiten zich daartoe eventl. met gelijkgezinden aaneen tot collectiviteiten, die partijen genoemd worden, en alle hun partijdige opvattingen verabsoluteren tot de enig ware opvatting i.z. het algemeen belang. En nu gaat het verder om het aantal stemmen d.w.z. dat de kwantiteit beslist welk belang doorslaggevend is.

 

64

Het begrip kwantiteit behoort bij het Hebben. Aan kwantiteit laat zich het getal bedenken, dat zich tenslotte in de mateloosheid opheft.

De burgerlijke mens is op het Hebben gericht en verlangt daarom steeds naar meer, meer geld, meer dingen, meer vrije tijd.
Dit laatste is redelijk verantwoord, omdat hij gemeenlijk geen menselijk werk verricht en dus niet creatief is, maar enkel productief. Menselijk werk is ambachtelijk, maar dit soort werk is uitzondering geworden. Voor zoverre hij in zijn vrije tijd aan creatief werk besteedt - hij bouwt b.v. een zeilboot - schept hij een tegenwicht tegen zijn dagelijkse arbeid, die geestdodend is, ook al merkt hij dat niet.
Hoezeer zijn geestelijk leven gedood wordt, blijkt uit het voortdurend toenemen van de middelen, die tot zijn verstrooiing dienen, welke beoogt hem aan zichzelf te onttrekken en waaraan hij zich gemakkelijk overgeeft, omdat hij op het Hebben en dus op de buitenwereld gericht is.
Zodra hij op zichzelf wordt teruggewezen, komt hij in het duister en de chaos terecht, aangezien zijn psyche onontwikkeld gebleven is en zijn geestelijk leven beperkt, omdat hij niet geleerd heeft zelfstandig te denken. hij praat na wat anderen, even onvolwassen als hij, hem voorzeggen.

Aangezien zakelijke dingen ruimte innemen en de woonruimte beperkt in verband met de bevolkingstoename voortdurend afneemt, moeten de mensen om hem hun hebzucht te kunnen blijven bevredigen, steeds opnieuw wegdoen

 

65

wat zij hebben om er iets nieuws voor in de plaats te stellen. Het huidige productiesysteem steunt op onnozelheid, ijdelheid en imitatiedrang van de consument, die door de voortdurende propaganda ertoe gebracht wordt te verkwisten. 

Het nut der dingen, die de burgerlijken mens bezit, wordt steeds meer gerelativeerd; het element der luxe gaat een voortdurend groter rol spelen. "Comfort is geen luxe" verkondigen handel en industrie. Dit is te zeggen, mits in het oog gehouden wordt, dat het comfort het gevaar met zich brengt om de grens der nuttigheid te overschrijden en nog slechts luiheid bevorderend te werken. En luiheid, nietwaar, is des duivels oorkussen.
Een stofzuiger is te verkiezen, zowel uit het oogpunt van nuttigheid als van hygiëne, boven stoffer en blik, maar een relax-stoel voor een gezond mens is gevaarlijk.
En is de auto geen radicaal werkend middel ter bevrediging van luiheid? Handel en industrie moeten hun nutteloosheden kwijt en speculeren op de geestelijke armoede der massa, die zich vrijwel alles laat aanpraten.

Geestelijke armoede - de geest heeft weinig behoefte aan zelfkennis dwz aan waarheid. Verwonderlijk is het dus niet, dat de godsdienst, die in

 

66

hoge mate aan aderverkalking lijdt, geen vat meer heeft op de massa, al zijn er nog altijd, die geloven te geloven. Dat er dus ongerustheid en onrust is in de kerkelijke wereld, spreekt vanzelf.
"God is dood" zeggen sommigen, wat anderen te radicaal vinden; deze laatsten zijn van oordeel, dat hij gecorrigeerd moet worden. Het wordt tijd, want de bijbelgod is een verwarrende veelheid van goddelijke aspecten, variërend van degene, die in het paradijs rondwandelt, via de barbaar, die in de zondvloed vrijwel alles verdrinken laat, langzaam aan naar de familiegod van Abraham, Isaäc en Jacob, die dan via de god der Jacobstammen (Bedouïenen)wereldgod wordt, al blijft hem het gebrek aankleven, dat hij er een uitverkoren volk op na houdt. De overgang tot vader van Jezus is min of meer abrupt, want van hem wordt gezegd, dat hij de goede god is, die alles zo wonderlijk wijs beschikt en zonder wiens wil niets op aarde geschiedt, zelfs geen musje valt dood ter aarde zonder zijn wil. (Mattheüs 10:29)
Nu klinkt dat alles erg mooi en vriendelijk, maar hoe staat het met de bom op Hiroshima en met de zes miljoen Joden, die omgebracht werden in nazi- Duitsland en de miljoenen anderen?
Waar is zijn wonderlijke wijsheid en goedheid wanneer kinderen door napalm

 

67

levend verbrand worden?
"Wie op de goede god vertrouwt" moet er rekening mee houden, dat hij bedrogen uitkomt.
"Help Uzelf, zo helpt U God" is een oud Nederlands gezegde.
De Arabieren zeiden, dat Allah aan de zijde van Israël stond. Juister is wat Napoleon gezegd heeft n.l. dat God altijd aan de kant van de sterkste artillerie staat.

Mensen, die geheel op het Hebben zijn gericht, wenden zich principieel van God af, want hij woont in de mens of is nergens.
"Boven de sterren" is een eindeloze ruimte waarin altijd weer sterren opdoemen. De eindeloze, onbegrensde ruimte is onvoorstelbaar, want om voorstelbaar te zijn, moet iets begrensd, bepaald, beperkt zijn.
Omdat de wetenschap op verstandelijk denken berust, op denken dat onderscheidt en beperkt en het ene bepaalde tegenover het andere bepaalde plaatst, moet zij ook het heelal als eindig opvatten en spreekt men over de grens ervan. Er is geen grens.

Goden zijn altijd een beetje beperkter dan mensen, omdat en voor zoverre zij enkel iets algemeen menselijks uitdrukken, terwijl de mens individueel niet alleen

 

68

algemeen menselijk is, maar tevens als unieke, eenmalige verschijning van de Mens, gespecialiseerd. Ieder onzer is op zijn persoonlijke en dus bijzondere wijze de Mens.
Wanneer wij over menselijkheid spreken, moeten wij dus niet enkel aan allerlei nobels en verhevens denken; er zijn immers ook infernale mensen, en hetzelfde is te zeggen van de goden, die in de oudheid een dubbel aspect vertoonden van heilbrengers en van veroorzakers van rampspoed.
Later heeft men ze gedeeld in goede en kwade goden; ook het christendom deed dat. Vandaar dat God in de christelijke wereld altijd de goede god is, die echter of onwillig of onmachtig is om de mensen voor rampen en leed te behoeden.
Er zijn allerlei uitwegen bedacht om desondanks de bewering, dat hij enkel goed is, te handhaven.
Zo zegt men, dat hij ons leed brengt voor ons bestwil. Het komt mij voor, dat ook hieraan grenzen zijn.
Nemen wij bijv. een zuigeling, die door een S.S.er werd doodgetrapt; een moeder die daardoor krankzinnig wordt; een schoolkind, dat door napalm levend verbrandt.
O, ik weet wel, dat als laatste uitweg overblijft, dat zijn raadsbesluiten

 

69

voor ons ondoorgrondelijk zijn, dus niet te begrijpen, onvatbaar voor ons denken en dat dit argument als zoete koek geslikt wordt, maar met een god, die onvatbaar is voor het logisch denken en dus buiten ons geestelijk leven valt, is niet anders dan een zinledig woord.
Alleen wanneer men inziet, dat hij ook al het kwade, dat de mensheid openbaart, omvat, valt er over hem te praten; als wij dus durven concluderen, dat hij ook van de duivel bezeten is, dat God en Satan één zijn.

Oorspronkelijk kennen de godsdiensten geen leed.
Later leren zij het kennen in de zoonfiguren (Herakles, Christus) waardoor zij a.h.w. tot het inzicht komen, wat zij teweegbrengen, zodat zij tot zelfkennis geraken. De zelfkennis komt tot uitdrukking in het feit, dat zij meer en meer vergeestelijken en tenslotte tot één god samenvloeien welke ontwikkeling het Joodse monotheïsme voorbereid had. Maar het christendom heeft de splitsing ook t.a.v. de zoon volgehouden, want hij is is enkel goed en de Joden berokkenen hem al het leed, dat hij te verduren heeft. (N.B. het uitverkoren volk). Toch blijkt de gedachte van het dubbel aspect als vermoeden aanwezig te zijn, want tot zijn apostelen die hij zelf heeft uitgezocht, behoort ook Judas, die te begrijpen is als zijn schaduw. Terwijl Jezus alle aardse macht en rijkdom verwerpt, is Judas

 

70

bereid zijn ziel en zaligheid te verkopen voor drie tientjes. En zo is het. Jezus is veel te goed, hij met dus wel een zeer donkere schaduw hebben, die hem doet ervaren, dat eenzijdige goedheid, niet zonder verkeerdheid is. Hij leert zijn verkeerdheid op hardhandige wijze kennen, zoals ieder die door zijn schaduw wordt meegesleept. (Faust I is hiervan een klassiek voorbeeld; hij vermoordt zijn ziel.)

Ook in ons mensen zijn God en Satan één.
Niet alleen de misdadiger bewijst dit, maar evenzeer achtenswaardige lieden zoals vorsten, ministers, generaals, soldaten die bommen afwerpen, met allerlei vuurwapens schieten, mijnen leggen en wat dies meer zij.
Al deze achtenswaardigen beschikken over argumenten, meestal zelfs zeer hoogdravende; wij hebben daarvan nu eenmaal een enorme voorraad om onze ignobele doelstellingen als nobel voor te stellen, en veelal zien wij kans er zelf in te geloven.
Voor de meesten onzer is het moeilijk om eerlijk te zijn jegens onszelf. Het is echter niet altijd mogelijk om eerlijk te zijn tegenover de buitenwereld, omdat deze er zo graag misbruik van maakt.
Maar wie niet eerlijk is jegens zichzelf, komt nooit tot zelfkennis en wordt niet volwassen.

 

71

(Regel wit)
Tegen de burgerlijke mens en zijn geestloosheid is een deel der jongeren in opstand - ik wees in het voorgaande hier reeds op - en zij noemen zich anarchisten. (soms radencommunisten)
Hier treedt een scherp onderscheid aan den dag want de anarchist legt de volle klemtoon op de individualiteit, de socialist en communist op de collectiviteit.
Ieder onzer is zowel individueel als collectief, maar het laatste gaat aan het eerste vooraf en dus moeten wij ons bij het beoordelen van beide inzichten afvragen:
1ste of wij als zover zijn, dat wij ons als volslagen individuen kunnen beschouwen.
2de  of dit een eindpunt is of dat wij - na de fase der individualisering - weer tot collectievering moeten overgaan.

Over de volslagen individu worden heb ik reeds gezegd, dat dit nu pas in de wereld der blanken is aangevangen bij diegenen, die hun beide psychische aspecten: het vrouwelijke en het manlijke ontwikkelen en integreren.
Nu is het vrouwelijke vanwege het overheersen van de categorie der identiteit tevens te begrijpen als het collectieve, het manlijke daarentegen

 

72

wegens het overheersen van de categorie van het onderscheid het individuele, dat overigens uit het collectieve geboren is d.w.z. dat dit zich tot het individuele heeft verkeerd, waaruit dan tevens volgt, dat het erin voorondersteld blijft.
Minachting door de manlijke van het vrouwelijke is dus tevens afwijzing van het collectieve. Het is daarom niet verwonderlijk, dat Europa (en zijn aanhangwagen Amerika) in principe afwijzend staat tegenover alle collectivismen, aangezien in Europa de geest en daarmede het zelfbewuste Ik geboren werd, het manlijke bewustzijn, dat echter bij de meesten niet verder kwam dan tot verstandelijk denken en dus bij de tegenstelling volhardde en zich erin volhardde. Het resultaat is een kortzichtigheid, die de meesten belemmert te zien, dat ondanks alle verzet het collectieve element terrein wint, hetgeen blijkt uit:

-de emancipatie de vrouw;
-de sociale wetgeving;
-het verzwakken de souvereiniteitsgedachte
(de verdedigers van deze gedachte zijn degenen, die meestal graag schermen met het begrip "binnenlandse aangelegenheid"; zij vinden genocide en andere misdaden minder belangrijk dan hun heilige Ik-cultus);
-het veld winnen van de vredes- en ontwapeningsidee;
de groeiende (zij het nog zwakke) belangstelling voor de ontwikkelingslanden.


Wij zijn nu eenmaal ook collectief; het is onze oorsprong en niets en niemand komt van zijn oorsprong los.

 
73

De jongeren, die zich tegen de burgerlijke wereld verzetten en socialisme of communisme eisen, zien de dingen dus niet verkeerd, maar hun
anarchistische leeftijdgenoten zijn desalniettemin niet zonder betekenis, aangezien zij de individualiteit verdedigen tegen het gevaar, dat alle collectivisme inwoont, n.l. het individu en zijn recht (de persoonlijke vrijheid) uit te wissen. De fout der anarchisten is, dat zij extreem zijn, maar collectivisten gaan aan hetzelfde euvel mank. Samen echter zijn zij meer waard dan de burgerlijkheid, die de geest doodt en de mens afstompt tot een robot.
Ook de robotisering is een vorm van collectivering, maar in benedenwaartse richting, de richting der vermaterialisering, der vernatuurlijking. Het verstand kan ons hiervan niet redden; alleen de Rede en de Liefde kunnen dat doen. Voorlopig echter wordt Amerika hier grotelijks bewonderd, omdat het plebejisme er tot het hoogste punt gestegen is, dat tot nu toe in de wereld bereikt werd.
De burgerman is (geestelijk) een plebejer, ook al bekleedt hij nog zo'n hoge positie in de maatschappij. Toch is hij niet zonder meer verwerpelijk, aangezien hij realiseerde wat het wetenschappelijk denken aan nuttigheden bedacht. Dit gerealiseerde denken is de machine die nader

 

74

te omschrijven is als verwerkelijkt verstandelijk denken, dat zichzelf verwerkt, want de machine verslijt in het productieproces, maar zet zich daarbij samen met de haar toegevoegde grondstoffen om tot het industriële product.
De burgerman doet dit niet uit belangstelling voor de wetenschap, noch voor de mensheid, maar alleen uit eigenbelang. Het interesseert hem dan ook allerminst, als het element der nuttigheid steeds verder het veld moet ruimen voor dat van de luxe d.w.z. der nutteloosheid; voor hem draait alles om de bevrediging der hebzucht.
Inmiddels vervulde hij een zeer belangrijke taak: het in principe verminderen van het menselijk zwoegen, maar dat ook dit zijn belangstelling niet had, blijkt uit het feit, dat hij begon met de creatie van het proletariaat, dat gedoemd was levenslang noodlijdend te zijn en in overmatige ellende te leven.
Marx voorspelde een onontkoombaar dialectisch proces, waarin het proletariaat de heersende klasse zou worden, maar hij vergiste zich, want de burger-kapitalist hief zelf het proletariaat op en creëerde de welvaartsstaat.
Ford was de eerste kapitalist, die deze ontwikkeling als noodzakelijk en daarom onvermijdelijk voorzag. Welk belang heeft de kapitalist bij een

 

75

maatschappelijke ontwikkeling, waarbij het gros der bevolking geleidelijk verproletariseert en de armoede steeds groter wordt, dus de koopkracht voortdurend vermindert?
Ford zag zeer goed in, dat de wetenschappelijke technische vooruitgang een dusdanige vergroting van de productie bewerkstelligen zou, dat verhoging van het aantal koopkrachtige consumenten nodig was.
Toen Ford zijn compagnons voorrekende, dat de lonen tot een dollar per uur verhoogd moesten worden, lieten zij hem in de steek, maar hij ging verder en vond navolging.
En omdat de burgerman niet principieel slechter is dan de andere mensen, groeide ook zijn sociale gevoel, al bleef zijn eigenbelang overheersen. Hierbij zij eraan herinnerd, dat het element der collectiviteit zich in stijgende mate deed en laat gelden, sinds het individualisme tot een radicale verbrokkeling heeft gevoerd, die alle natuurlijke eenheden: dorp, stad, provincie en tenslotte zelfs de familie en het gezin uiteen deed vallen.
De cultus van het verstandelijke toegespitste Ik bereikte in de grote crisis der dertiger jaren haar catastrofe, waardoor veler ogen open gingen en men ook ging luisteren naar de ethische bezwaren, die tegen deze cultus te berde gebracht werden. Bovendien was aan het einde van de eerste wereldoorlog het marxisme in

 

76

Rusland werkelijkheid geworden, zij het een orthodoxe, die velen de schrik om het hart deed slaan. Een stroom van geschriften, die moesten bewijzen, dat Marx ongelijk had, verscheen, maar konden weinig troost bieden, want de kennis van het marxisme ontbrak en dus waren degenen, die de troostrijke geschriften lazen, niet in staat uit te maken of de critici al of niet gelijk hadden. En dus bleef de onzekerheid.
Hitler bracht in Europa en Europees Rusland de ellende tot een dieptepunt en bewerkte tevens in alle bezette landen een sterke lotsverbondenheid. Maar ook bewerkte hij, dat de invloedssfeer der S.U. zich verder naar het Westen uitbreidde, met als gevolg, dat mede dank zij een hardnekkige Amerikaanse propaganda de angst voor de S.U. al spoedig weer toenam: Stalin ante portas, de sombere heerser in het Kremlin. De anti- communistische campagne werd steeds heviger en tegelijkertijd wonnen de ideëen van Ford hand over hand als het middel om de dreiging van het communisme te ontgaan.
Het proletariaat werd opgeheven uit zijn minderwaardige positie en grondig verburgerlijkt. De arbeider werd werknemer en hem werden rechten toegekend, om te beginnen het recht op een menswaardig bestaan.
Welbegrepen heeft de Russische revolutie dus veel gedaan voor de westerse arbeiders, maar anderzijds werd hun door de technische ontwikkeling

 

77

het werk als menselijk d.w.z. creatief werk ontnomen, zodat zij geestelijk afstompten en meer en meer wegzinken in het onbewuste, hetgeen betekent, dat zij opnieuw maar nu op andere wijze tot een mensonwaardig bestaan regrediëren (terugkeren naar eeen vroeger stadium). En wat hier van de arbeiders gezegd is, geldt voor de overgrote meerderheid dergenen, die op enigerlei wijze bij de handel en industrie betrokken zijn.
De welvaartsstaat betekent niet enkel vooruitgang.

Sommige kunstenaars en intellectuelen, o.a. de oproerige studenten aan de Freie Universität in Berlijn, en ook de provo's en haar geestverwanten houden de hoop levend, dat het verlangen naar een menswaardige wereld op den duur zal zegevieren.
Het is heel gemakkelijk om kritiek uit te oefenen op deze jongeren; zij gedragen zich immers radicaal anders dan de gewone burgerman die er nog altijd van uitgaat, dat hij de juiste maat is van mensen en dingen en dat zijn normen onbetwistbaar goed zijn.

 

78

Zo grenzeloos vooringenomen en bekrompen is hij, dat hij het onderscheid niet kan zien tussen provo en beatnik en allen over één kam scheert. Men moet hem niet vragen te denken; alles moet blijven zoals het is.
Zij, die protesteren, studenten, litteratoren en andere jongeren willen begrippen als vrijheid, gelijkheid en broederschap, maar vooral de vrijheid, een andere inhoud geven, een die het begrip van lege klank tot waarlijk levend begrip maakt en daarom is het vanzelfsprekend, dat zij de "machtsverhoudingen" tussen de mensen teniet willen doen.

Aan "machtsverhoudingen" laat zich strijd, bedenken, geweld.
Aan "gezagsverhoudingen" vrijwilligheid en dus ook democratie, maar niet van de helft plus een.

Hegel: "Zolang een niet vrij is, is niemand vrij."

Ook de machthebber is niet vrij, want gebonden aan degene, die hij in zijn macht heeft en moet houden om zijn macht niet te verliezen. Ook moet hij zich eventl. verdedigen tegen buitenstaanders, die zijn macht bedreigen.

 

79

Napoleon (toen bewonderaars na zijn abdicatie zijn machtige wil roemden): "wat had ik te willen?" In dit verband nog een van zijn uitspraken (tegen Fouché): "Ik weet niet waartoe ik dien."

Het is dringend nodig, dat er onrust heerst, want wij verkeren in een ernstige geestelijke crisis en de grote verburgerlijkte massa heeft geen vaste grond meer onder de voeten nu zij geheel is aangewezen op bezit en genot om overeind te blijven. Inmiddels zinkt zij langzaam weg in het moeras.

Het begon in de vorige eeuw; de betekenis van de godsdienst ging tanen; het "sterven van God" nam een aanvang. (Omdat men de moed of het inzicht niet opbracht om de historiciteit van Jezus te loochenen en hem mythologisch te interpreteren, maakten sommigen een nogal geëxalteerde rabbi van hem, terwijl anderen het verhaal als bijgeloof diskwalificeerden, hun geloof in de raison er tegenover stelden.)
Het gevolg hiervan was, dat de basis onder de moraal wegviel, waardoor de moraal verliep tot leeg fatsoen en schijnheilige preutsheid: het Victoriaanse tijdperk, waarin overigens het bordeelwezen en wat daarmee samenhangt welig tierde; het was de eeuw van de ingetogen keurige mens.
In onze eeuw - die feitelijk in 1914 begon - trad een voortdurend in hevigheid toenemende reactie op, waarin niet alleen de sexualiteit, maar ook de agressiviteit, steeds onverhulder aan het licht traden; preutsheid en ingetogen keurigheid, de gemanieërde mens devalueeerden hals over

 

80

kop. Tegelijkertijd werd de waarde van de sinds de Franse revolutie hooggeprezen raison meer en meer betwijfeld.
Zij had haar tegenvoeter reeds in de vorige eeuw opgeroepen: de romantiek, aan welk begrip het overschrijden van grenzen, maar ook het verzet tegen de kilheid van het verstand te bedenken valt. Zij verdween slechts schijnbaar, in de Jungendstil doet zij nog duidelijk mede, maar met het verruwen der morele normen, raakte zij aan lager wal en ontaardde in warhoofdige primitivismen zoals de bloed- en bodemtheorie, waarmede de moorddadigste rassenwaan gepaard ging.
Deze theorie is een geloof, maar dermate pervers, dat het niet in staat is de massa duurzaam houvast te schenken.
Na Hitlers militaire nederlaag leeft het nog wel hier en daar voort, vooral in Duitsland, waar het zijn grootste aanhang had gevonden, maar als algemeen houvast heeft het zijn waarde verloren en werd opgevolgd door het nieuwe geloof in de welvaart.
Ook zij die zich nog christen wanen, zijn kennelijk vergeten, dat de mens bij brood alleen niet leven kan, omdat hij daarbij geestelijk verhongert.
Vandaar dat wederom de roep om menselijkheid, om waarachtige waarden klinkt. Hoe armzalig het geloof is in de welvaart als basis voor zekerheid

 

81

bewijst het dwaze statusgedoe.
In vroeger tijden deden vorsten en rijken van hun persona blijken door vertoon van pracht en praal, waardoor zij te kennen gaven zich verheven te achten boven de gewone man en vrouw.
De huidige statusjacht echter heeft het tegengestelde doel n.l te tonen, dat men niet minder is dan de anderen. De algemene angst voor minderwaardig te worden aangezien drijft de mensen tot veruiterlijking, waarin zij zich totaal verliezen. Terwijl de vorsten en rijken zich vroeger bevestigden en van hun meerderwaardigheidsbesef lieten blijken door uiterlijk vertoon, klampt de hedendaagse mens zich hieraan vast om niet tot radeloosheid te vervallen; ergens moet hij steun hebben en hij wordt boos, soms zelfs razend als jonge mensen eveneens door uiterlijke kentekenen blijk geven eveneens niet mee te willen doen aan de massademonstratie van innerlijke onzekerheid.

De massa is de verkeerde individualiteit en verkeert dientengevolge alles wat de individualiteit kenmerkt tot het tegendeel ervan. Zij is de vijand der vrijheid, die zij vreest, omdat zij geen vrijheid kent; zij is immers

 

82

onvolwassen. Aan kinderen moet de vrijheid geleerd worden, echter niet door dril, maar door raadgeving en voorbeeld.
Wie in de straffe hand gelooft, weet niet van vrijheid, kind en mens. Militairen zijn doodsvijanden van de mens. Hun doel: mensen vernietigen, is voor hen zelfverwerkelijking. Zij zullen machtig blijven, zolang de meerderheid der mensen onvolwassen is en zodra zij in moeilijkheden geraakt om de straffe hand vraagt, die in zijn extreemste vorm dictatuur genoemd wordt.

De veruiterlijking heeft ertoe geleid, dat het contact tussen het Ik en het Zelf verbroken is; het innerlijke leven ging teloor en daarmede de innigheid; de individuen dreven meer en meer uiteen, de zedelijke banden raakten verloren, elk Ik draait om zichzelf, is volledig ver-ikkigd. Zelfs ouders en kinderen zijn van elkaar vervreemd.
Idealen kent nog slechts een kleine minderheid, ware idealen. Het ideaal de massa is: meer inkomen.
Deze gehele ontwikkelingsgang heeft ertoe geleid, dat de grote socialistische partijen in West-Europa zich inspannen om het verschil tussen hen en de burgerlijke partijen zo klein mogelijk te maken. Steeds

 

83

nieuwe concessies om zieltjes te winnen. Het gaat er om de macht - niet alleen bij de z.g. socialisten - teneinde te kunnen beslissen hoe de buit verdeeld zal worden; d.w.z. dat het om het hebben gaat.
Omdat wij bestaan, komen wij van het hebben niet los, maar wanneer dit ons levensdoel is, missen wij ons levensdoel, dat in de sfeer des geestes, manlijk en vrouwelijk (rede en liefde) gezocht moet worden.

Men haalt wel de schouders op, als ik zeg dat wij liefdevol - redelijk moeten trachten te leven. Dit wordt een utopie genoemd. Waaruit blijkt, dat zelfs niet wordt ingezien, dat het trachten om zo te leven menselijke plicht is.
Men prefereert de cultuur van het onderlijf boven die van hart en hoofd, waarbij om het geweten gerust te stellen voor het hart sex en sentimentaliteit worden gesubstitueerd en voor het hoofd de beperking tot verstandelijk denken gesteld wordt als het enig mogelijke en juiste denken. "Wij zijn beperkt en dus is ons denken beperkt".
Deze ondoordachtheid geldt als hoogste wijsheid. Rede en Liefde worden gelijkelijk miskend. Niet de wijsheid is in ere, maar de eigenliefde. Niet de Mens maar zijn Ik, het verstandelijke, onderscheidende en verdelende.

 

84

"Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben" spreekt het Ik. Daarom blijft het zich hevig en met alle middelen, ook de meest onmenselijke verzetten waar ook ter wereld de gedachte van gemeenschappelijkheid als grondgedachte der menselijke samenleving zich verwerkelijkt; en het noemt dit onveranderlijk communisme.
De communistische gedachte, los van elke ideologie, zegt, dat wij allen broeders en zusters zijn, leden van het ene grote gezin der mensheid.

Vrienden en geliefden zoeken elkaar uit op grond van wederzijdse sympathie, maar de gezinsleden zijn elkaar gegeven en dus behoeft tussen hen geen sympathie te bestaan, behalve die van de natuurlijke verbondenheid, de natuurlijke eenheid van het gezin, welke natuurlijke liefde te noemen is. In het gezin mag de een niet boven de ander worden voorgetrokken; wel echter heeft het fysiologisch of psychologisch zwakke kind recht op bijzondere zorg. Zo dient het ook te zijn binnen het grote gezin der mensheid, dat echter geen ouders heeft, alleen maar voorouders, die sinds lang verdwenen zijn, de verste voorouders zelfs in de nacht der tijden.
Genieën en wijsgeren zijn de ouders der mensheid, maar deze kan hen ten

 

85

hoogste aanvoelen en gaat dan op de tenen staan en rekt zich om hun sfeer te bereiken, maar zij wordt al gauw moe en zakt terug in haar eigen grauwheid, stelt opnieuw haar eigen idealen.
Even flitste voor haar ogen het licht van waarheid en vrijheid in hun identiteit, maar deze twee blijven haar onbegrijpelijk en dus wendt zij zich af.
Desondanks gaat de lichtimpressie niet volslagen verloren, omdat het mensen zijn, die haar ondergingen; haar directe invloed echter is door de onbegrijpelijkheid gering, omdat al spoedig twijfel rijst in de zielen der velen voor wie waarheid en vrijheid der mens onbegrijpelijk zijn. Vandaar dat gezegd wordt, dat "Gods molens langzaam malen."
Het is hiermede als met kinderen, die moeilijk leren, sommigen omdat zij een slecht geheugen hebben, anderen omdat zij moeilijk begrijpen (de z.g. domme kinderen). De grote massa is dom voor zoverre het om wijsheid gaat; deze begrijpt zij niet.
Er zijn knappe geleerden, wier verstandelijk inzicht buitengewoon is, maar die - gezien in het licht der wijsheid - domoren blijken te zijn. Natuurlijk zijn zij niet dom; zij zijn alleen maar niet wijs.
Uit het voorgaande blijkt, dat door de goe-gemeente wonderlijk gesold

 

86

wordt met de begrippen, die de geestelijke potentie uitdrukken. De knappe geleerden zijn van groot belang voor de mensheid, want de wetenschap verzorgt ons met allerlei wat ons ten goede komt, maar ook ten kwade. Dit laatste bemerkt zij meestal te laat.
Een frappant voorbeeld hiervan is dat van de atoomkernsplitsing. De atoomfysici construeerden een kernbom ten behoeve van de militairen natuurlijk en schrokken vervolgens verschrikkelijk, toen zij bemerkten, wat zij eigenlijk gedaan hadden (de zaak Oppenheimer). Zij wisten niet wat de doelstelling der militairen was en is: het vernietigen van zoveel mogelijk mensen, die voor dat doel "vijanden" genoemd worden, ongeacht of zij in de wieg liggen of een kanon bedienen, of zij vrouwen zijn of mannen. Zo was het altijd, ook in de oudheid. Dat de middelen om te doden en te verwoesten steeds machtiger geworden zijn, is te danken (dit voor de militairen) of te wijten (dit voor de burgers) aan de knappe koppen der wetenschap, die niet verder dachten dan het project, waaraan zij bezig waren.
En volgens sommige geleerden zou de oorlog tegen Hitler sneller beëindigd zijn, als de Amerikanen niet zo ontstellend veel kapitaal en energie in het atoombomproject gestoken

 

87

hadden, terwijl de bom in de oorlog tegen Japan zonder dringende noodzaak gebruikt is, omdat dit land toch reeds op het punt stond om zich over te geven.
Maar de militairen wilden hun bom hebben, zij zagen in de toekomst. Toen de S.U. roet in het eten gooide door ook atoombommen te maken, besloten zij zoals van ouds tot de bewapeningswetloop, waarvoor alweer zeer knappe koppen zich beschikbaar stelden.
Knapheid en wijsheid behoeven niet samen te gaan en terwijl de wijsheid de waarheid der mensen verkondigt, bevordert de knapheid der verstandsmensen de cultus van het Ik en zijn echte en vermeende belangen w.o. hebzucht en machtsbegeerte.

-------