DE GROTE MOEDER IN ONZE EEUW

door Mr.Drs.A.Börger

1969
(OCR FdZ, correctie HW)

- I - Al wat is, is geworden, ook de mens die te begrijpen is als het tot bewustzijn ontwikkelde (verkeerde - geworden) Zijn. En het bewustzijn laat zich verder begrijpen als het bovennatuurlijke licht. Terwijl het natuurlijke licht verschijnsel is, is het boven- natuurlijke slechts denkbaar. Omdat ook het bewustzijn geworden is, is het onbewuste eraan voorondersteld, maar omdat het eruit geworden (geboren) is, is het om te beginnen in het onbewuste voorondersteld als aanleg, dus nog niet als zodanig. Om bewustzijn te worden, moet het zich van aanleg ontwikkelen, verkeren tot realiteit, in dit geval ideële realiteit, reële idealiteit, welke ontwikkeling in het begrip "aanleg" besloten is, want aan- leg is altijd aanleg tot iets. Zeggende dat in het onbewuste het bewustzijn als aanleg, dus nog niet als bewustzijn en dus als onbewustzijn is vooronder- steld, zeggen wij dat het onbewuste in aanleg bewustzijn is. Onbewustzijn en bewustzijn vormen een eenheid als bewustworden. Er is dus sprake van een proces en dit proces noemen wij de psyche, welker polen de natuur en de geest zijn. De natuur is nog geen geest, geen bewustzijn, zij is nog onbe- wust; maar omdat uit haar het bewustzijn geboren wordt, worden natuur zowel als onbewustzijn opgevat als vrouwelijk, terwijl de begrippen bewustzijn en geest manlijk genoemd worden. Het bewustwordingsproces is te vergelijken met een zwanger- schap, waaruit tenslotte het kind resulteert en evenals bij een natuurlijke zwangerschap speelt het zich af in het duister - de duistere schoot van het onbewuste. Het kind, dat geboren zal worden, is de Mens en de zwanger- schap duurde niet negen maanden, maar sinds de pithecanthropus enige miljoenen jaren. Evenals de zuigeling begon de mensheid onbewust, want als aan- leg, niets wetend omtrent eigen wezenlijkheid en dientengevolge geheel levend in de buitenwereld, de wereld der verschijnselen, waarin het op den duur de eigen wezenlijkheid onbewust ging spiegelen, projecteren: aanvankelijke bewustwording. Zo ontstonden, wat C.G. Jung genoemd heeft, de archetypen. Deze oer-vormen leven niet als beelden in het onbewuste, de aanleg tracht zich te realiseren door zich op objecten in de buitenwereld te projecteren, maar de aanleg heeft bij alle volkeren der wereld dezelfde strekking: het onbewuste spiegelt zich als het grote (het onpersoonlijke) Vrouwelijke in objecten, die echter dan nog niet als objecten ervaren worden, maar als symbolen beleefd, dus als gelijkenissen wier inhoud niet is uit te drukken. Zo ontstaat de mythologie, waarmede het bewustzijn aanvangt. 2 Van waarnemen der objecten als zodanig is geen sprake, zolang het bewustzijn niet geboren is, en als dit is geschied, komt het ter wereld als zuigeling. Omdat er nog geen bewust waarnemen, bewust zien is, is er nog geen sprake van onderscheiden en dus zijn subject en object nog niet uiteengevallen en omdat er nog geen subject is, is het IK niet mogelijk en dus niet het denken. Alles is nog collectief, weshalve ook te spreken is van het collectief onbewuste, een door C.G. Jung ingevoerd begrip, waartegen van wetenschappelijke zijde geprotesteerd wordt, omdat het niet te bewijzen zou zijn. Zolang de wetenschap met hypothesen en axioma's werken moet zij niet te luid praten over bewijzen. Beter is het te rade te gaan bij de logica, welke aantoont, zoals wij in de aanvang van dit geschrift hebben beredeneerd, dat het onbewuste voorondersteld is en moet zijn. En aan- gezien het bewustzijn met het IK identiek is, is het onbe- wuste om te beginnen collectief. Het onbewuste is het vrouwelijke, dat twee in hun onderlinge verhouding tegenstrijdige aspecten vertoont n.l. omsluiten en in zich vasthouden en veranderen en uitstoten. Het eerste heeft een conservatief, het tweede een dynamisch karakter, die in de zwangerschap samengaan. T.a.v. het veranderingsaspect dienen wij te bedenken, dat de vrouw aanvankelijk gelooft, dat nu zij haar bloed niet meer menstruerend laat vloeien, dit in een kind verandert. Dat de man een functie heeft bij de zwangerschap is uiter- aard onbekend. De zwangerschap begint bijv. als een of ander niet zichtbaar levend wezen in haar schoot dringt, bijv. als zij door het gras loopt, welk wezen als katalysator werkt, waarna zij met de opbouw kan beginnen. Natuurlijk zijn deze wezens spookachtig, geesten. Met geesten verklaart de primi- tief alles wat hij niet begrijpt. Toen blanken in Centraal Afrika bij een stam kwamen, waar de auto onbekend was, waren zij overtuigd grote indruk te zullen maken vanwege hun knapheid, maar de inboorlingen lachten, omdat de blanke man een geest gevangen had en in de wagen gestopt. Ook hun toverdokters hebben macht over geesten. Het conservatieve aspect werkt de ontwikkeling van het IK - het manlijke, het bewustzijn - tegen; het nog zwakke IK-kind is niet opgewassen tegen de zwaartekracht van het omsluitende collectief onbewuste. Dit omsloten zijn is ook de situatie van de zuigeling in het eerste levensjaar, een situatie welke psychisch identiek is met die in de moederschoot; gedurende het eerste levensjaar is de moeder voor het kind de gehele wereld, binnenwereld en buitenwereld, (Erich Neumann "Das Kind"); alles wat de moeder emotioneel beleeft, wordt ook door het kind ervaren, dat bijv. gaat overgeven of huilen als de moeder nerveus is. Ook later, als het kind volwassen is, laat de zwaartekracht van het onbewuste zich gelden, wat duidelijk waarneembaar is bij de massamens met zijn zwak ontwikkelde weinig krachtige 3 IK, dat zich gemakkelijk laat meeslepen, waarbij het zowel gruwelen kan bedrijven in concentratiekampen en gevange- nissen, als in paniek redeloos kan vluchten. In den beginne is het vrouwelijke (het onbewuste) alles overheersend en overwegend conservatief, maar omdat het in zichzelf tegensprakig is - want het is ook dynamisch - en dus zichzelf negeert, stuwt het vanzelf het IK-kind, dat het in zich draagt en uit zich geboren laat worden, voort op de weg der ontwikkeling, het IK-kind, d.w.z. het manlijke (het bewustzijn); dit is immers negatie van het vrouwelijke, dat in dit voortstuwen de eigen tegen- sprakigheid daadwerkelijk doet gelden. Het manlijke wordt uit het vrouwelijke geboren, is er aan- vankelijk volkomen van afhankelijk, maar komt geleidelijk tot zelfstandigheid. Het manlijke resulteert in het Ik, waarvan Erich Neumann zegt, dat het ontstaat tengevolge van de ?negatie? in het onbewuste, welke tendens wij kunnen begrijpen als negatie van de onbegrensdheid van het collectief onbe- wuste, dat als algemeen nog onbepaald is, maar in het eindeloze, grenzeloze vervloeit. De zelfnegatie aan dit onbewuste bewerkt echter de inner- lijke negatie, die tenslotte tot het besef van individu- aliteit leidt en van het Ik. Het Ik laat zich in tegenstelling tot het mathematische punt begrijpen als het ideële punt. Op deze weg echter maakt het collectief onbewuste een verandering door, waardoor het van collectief vrouwelijk zich verkeert tot individueel vrouwelijk, dat het manlijke blijft vergezellen, want in het proces der ontwikkeling van collectief en onbewust tot individueel bewust ont- breekt geen enkele schakel en kan niet ontbreken, omdat de psyche een proces is, het proces der bewustwording. En dit proces duurt zolang wij leven, omdat alles steeds wordt. Van nature onbewust, zijn wij voortdurend onderweg naar het bewustzijn, ons individueel bewustzijn, dat even- eens voortdurend door het onbewuste wordt aangevreten (vergeten en verdringen). Het individueel vrouwelijke, dat uit het collectieve geboren is, noemt Jung de anima, het collectief onbewuste, dat zich in de man tot individuele vrouwelijkheid geconcretiseerd, gecentreerd heeft. De anima is de enige ervaringsbron van het vrouwelijke voor het manlijke, waardoor dit het vrouwlijke leert kennen; zij is de innerlijke stem. De weg der mensheid van collectief naar individueel was een moeilijke, want op die weg kan een conflict ontstaan met het grote Vrouwelijke, het onpersoonlijke, collectieve, dat, wanneer het manlijke (het IK) nog niet sterk genoeg is, tot ondergang van het manlijke leidt, zoals verhaald wordt in de geschiedenis van Narcissus, die om tot zelfkennis te komen zich over zich buigt om zich te doorgronden, maar daarbij in het water (het onbewuste) valt en verdrinkt. 4 Hij verliest de strijd tegen het elementaire conservatisme der grote Moeder, waarbij echter te bedenken valt, dat zijzelf een nederlaag lijdt, want de zoon, die zij baarde, keert in haar als de grote Doodsmoeder terug; haar kind was niet levensvatbaar. Leven en dood zijn aan het grote Vrouwelijke manifest, wat in de eerste plaats ervaren wordt aan de grote Moeder Aarde, de leven barende en ver- slindende, wat tot veel tragische gedachten, ook thans nog, aanleiding gegeven heeft, waaraan de dichters uit- drukking gaven en geven. Leven barend: de roodhuiden spreken over zichzelf als over "de uit deze aarde geborenen". Maar in de aarde zijn ook de graven, waarin de mens vergaat. De grote Moeder Aarde, heerseres over leven en dood, maar niet de enige grote Moeder, want boven de aarde wordt de hemel gezien en ook de ruimte is rond en in de symboliek van het grote Vrouwelijke staat het vat centraal, het holle, waar in en waar uit gegoten kan worden. Vrouw = vat = wereld = kosmos. Daarom zijn bergen met hun spelonken (baarmoeders) vrouwe- lijk, wordt Mithra (zonnegod, vooral vereerd door de Romein- se legionairs) in een spelonk telkenjare (weder) geboren op 25 december, waarbij herders en magiërs aanwezig zijn, en wordt Jezus in een rotsgraf gelegd, waaruit hij astraal wedergeboren zal worden. Het onbewuste is duister en dus is de nacht vrouwelijk en baart zij het licht, zowel de maan als de zon + de dag; dit alles behoort bij de hemel, maar het betekent tevens, dat het veranderingsaspect van het vrouwelijke dus ook tegen de hemel geprojecteerd wordt, waardoor het onbewuste weten ontstaat, dat de mens ook bovennatuurlijk is en een uitweg gevonden wordt tegen de angst voor de alles verslindende grote Moeder Aarde. Dit alles echter verandert niets aan het feit, dat alle veranderen als mysterieus vrouwelijk wordt ervaren en dat het culturele sacrale betekenis krijgt. Daarom is ook het maken van vaatwerk sacraal en oorspronkelijk een vrouwelijke bezigheid. Mysterieus, almachtig is het vrouwelijke, de grote Moeder, waartegenover het manlijke geheel secundair is, zelfs zijn zaad is niet zijn zaad, maar behoort Haar toe. II Het proces der bewustwording brengt een conflict met zich tussen aards en bovenaards; de zwaartekracht (zuigkracht) van het onbewuste staat tegenover de opwaartse drang van het bewustzijn, welke drang o.a. tot uitdrukking gebracht wordt in de trappentempels, maar natuurlijk is er ook een streven naar verzoening van het conflict, dat tot uit- drukking komt in o.a. de godinnen met geheven armen, welke houding getuigt van het omvatten en bezweren van het boven- aardse. 5 Natuurlijk zijn het de godinnen, want het conflict speelt zich af in het onbewuste en het verzoeningsstreven kan zich dus nog enkel beeldsprakig kenbaar maken. Behalve voornoemde godinnen zijn er ook vat-idolen zonder mond. Van de mond is op te merken, dat de lippen vrouwe- lijk zijn, de tanden manlijk (agressief). Nu is spreken voor een godin nog overbodig t.a.v. de nog kinderlijke mens, terwijl voor de vrouw het naar binnen opnemen vanzelfspreekt. Het naar buiten schenken wordt echter wel nadrukkelijk aangegeven door godinnen met veel borsten, waarin de arche- typische ervaring van het vrouwelijke als het al-voedende tot uitdrukking wordt gebracht. Tenslotte mogen hier nog de vrouwelijke ogen-idolen worden vermeld, waarvan de grote ogen het zien, het bewustzijn, representeren. In de beelden van elke religieuze cultus, die ontwikkeling vertoont, breekt meer en meer het bewustzijn door van de rijkdom van het grote Vrouwelijke, dat op den duur de moeder van alles wordt: hemel, aarde, onderwereld, de allesomslui- tende, voortbrengende en voedende grote Moeder. Zelfs wordt de navel van de Aarde ontdekt o.a. in Jeruzalem en in Delphi. Maar in deze ontwikkeling doet ook mee het veranderen van symbolen in die zin, dat zij een dubbele betekenis krijgen. Zo krijgt bijv. het hemelwater een aan het (onder) aardse tegengestelde betekenis n.l. een geestelijke, maar beide worden gerepresenteerd door de slang (manlijk) ten aanzien waarvan het vrouwelijke zich als het ontvangende verhoudt. Het verdient opmerking, dat het water oorspronkelijk een vrouwelijk symbool, als hemels sperma manlijk wordt. Deze ontwikkeling spreekt echter vanzelf, aangezien het vrouwelijk (onbewuste) in zich tegensprakig, dialectisch is en zich dus tot manlijkheid moet verkeren. Maar desalniettemin is de weg opwaarts moeilijk. De mythen vertellen ervan, zoals die van de zonneheld, die over de nachtzee vaart en die van Jonas in de walvis, waarbij zij opgemerkt, dat de oud-testamentische Jonas niet de enige is, meerdere volkeren kennen een soortgelijk verhaal. Geleidelijk verdwijnt het karakter van volkomen afhankelijk- heid van het manlijk, het krijgt meer en meer kenmerken van zelfstandigheid, maar vooralsnog blijft het vrouwelijke dominant. Alles in de voortijd is vrouwelijk van oorsprong. In den beginne is de oermoeder en zij is de moeder van haar vader en de dochter van haar zoon. De zon is de zoon van de (vrouwelijke) daghemel; de maan van de (vrouwelijke) nachthemel. Alles aan de hemel gaat op en onder, alles beweegt, alleen de hemel zelf, het alles- omvattende grote vrouwelijke * is standvastig. Zon, maan, sterren, maanden en jaargetijden staan onder de al- machtige wil van de grote Moedergodin. * Hier stond: (zonde) met een vraagteken in de kantljn. 6 Het zal velen in onze tijd moeilijk vallen zich in te denken in een periode, waarin het vrouwelijke almachtig en alles bepalend was. Wij leven al enkele duizenden jaren in een wereld, waarin het manlijke als volstrekt superieur wordt beschouwd en dientengevolge tot in het belachelijke overschat, zodat het vrouwelijke als verkeerd en slecht verdoemd wordt, omdat het het aardse is en het leven in stand houdt. De vrouw als de spinster van de levensdraad, als de levenbrengende, behoudende en vermeerderende. Er zijn schilderijen waarop de madonna spinnend is afge- beeld en de draad door haar zwangere schoot loopt. Maar het manlijke (geest) principe heeft dit verworpen, omdat het zich negatief tot het vrouwelijke verhoudt, en verwerpend heeft het ontkend, dat het vrouwelijke het aardse menselijke leven tot zijn lagere zin gevoerd heeft en nog steeds zal voeren als wij het daartoe in staat stellen. De voorgeschiedenis en ook de wereld der antieken wemelt van vrouwelijke symbolen, waarvan wij nog enkele willen noemen en wel in de eerste plaats de boom, die in de joods-christe- lijke cultuur een rol speelt als de boom der kennis des goeds en des kwaads. Deze boom is het grote vrouwelijke, waarbij de slang behoort, als manlijk symbool, uit welke vrouwelijk- heid het inzicht geboren zal worden, dat de mens boven het dier uitstijgt, wanneer hij tot het onderscheid komt van goed en kwaad, welk onderscheid het dier niet kent. Eva, het grote Vrouwelijke, de oermoeder, komt tot dit in- zicht wanneer zij luistert naar haar innerlijke stem (de slang) en doet daardoor de mens ontwaken uit de natuur. Natuurljk komt hierdoor tevens het zondebegrip ter wereld, maar het eten van de vrucht van de boom was geen zonde. Zij trotseerde de godheid, die het ontwaken van de mens wilde tegenhouden, al is ook te zeggen, dat hij het verbod uitvaar- digde om Eva ertoe te brengen het te overtreden. In het oorspronkelijke verhaal, dat niet Joods is, komt geen manlijke figuur voor; toen de Joden het overnamen hebben zij het patriarchaal overgeschilderd; zij waren toen in dat stadium aangekomen. Hiermede is dan tevens gezegd, dat zij het niet begrepen hebben, evenmin als de christenen, die tegenover Eva Maria plaatsen, maar Maria is Eva, echter op hoger plan, waarover verderop in dit geschrift later meer. Het vrouwelijke van de boom komt ook duidelijk tot uitdrukking in de voorstelling der geboorten uit een boom, zoals van Adonis en verder uit de mythe van Odin, die negen nachten aan de levensboom der Germanen, Yggdrasill, hangt en dus het kind van de boom is. Deze mythe handelt over de wedergeboorte van de god op hoger (wijzer) niveau. De boom ontwikkelde zich tot mast en schip (hol), waarbij wij o.a verwijzen naar de Dionysos-mythen, en tot het kruis, als de grote doodsmoeder, waarin Jezus terugkeert om weder- geboren te worden. 7 Deze terugkeer in de grote Moeder als doodsmoeder kunnen wij ook zien aan de boombegrafenissen. Dat de bijen - koningin en werksters - het vrouwelijke symbo- liseerden, behoeft geen nadere uitleg en dus zal het ook niet bevreemden als wij verwijzen naar het gebruik om lijken met honing te balsemen. Dat ook de melk bij het moederschap behoort, behoeft geen betoog. Wel echter willen wij erop wijzen, dat als aan het volk van Israël het land Kanaän beloofd wordt, dit wordt aangeprezen als een land overvloeiende van melk en honing. Lang nog zouden de Israeliëten aarzelen op de grens tussen matriarchaat en patriarchaat. In dit verband zij verwezen naar de geschiedenis van Samson en Delilah. ----- III De vrouw is van nature de voedende, die ook het voedsel bewaart en veredelt door braden en koken, waartoe het vuur nodig is, een der drie centrale vrouwelijke symbolen. De beide andere zijn het huis en het bed. In verband met de voedselbereiding moeten ook de molen en de oven vermeld worden, die zich verhouden als dood en leven (de oven is de baarmoeder). Doordat de vrouw het voedsel bewaart, wordt zij vanzelf de uitvindster en bereidster van roes- en gifdranken en van geneesmiddelen, met als gevolg dat de vrouw meer en meer tot manafiguur wordt en als zodanig geëerbiedigd, aangezien de werking en bereiding der voornoemde dranken en genees- middelen als magie beschouwd worden. Voor het bereiden wordt een magische ketel gebruikt, die altijd in de macht is van een priesteres of (later) van een heks. De magische ketel is een ketel der verandering, zoals de vrouw zelf een vat der verandering is: zwangerschap en baring. Oorspronkelijk was de ketel een vruchtbaarheidssymbool, sym- bool van de vrouwenschoot. De godin der nacht is als heerseres van het onbewuste en van de dood ook de godin van de roes, de verdoving en de giftdranken. De man als negatie der vrouw representeert dikwijls deze negatieve kant der godin en van mannen wordt ook verhaald, dat zij in razernij kunnen woeden en vernietigen: bij de Germanen de Berserkers. Niet alleen echter mannen kunnen in een toestand van razernij vervallen; men denke slechts aan de bacchanten. Daarnevens is er echter de gewijde roes der zieneressen, zoals die van de tempel van Apollo. Zolang en voor zoverre het specifiek manlijke bewustzijn, het denken, nog niet tot ontwikkeling gekomen is, kan de man tegenover de magische werkzaamheden der vrouw niets anders stellen dan zijn kracht en handigheid. 8 In roes, extase, dichtkunst, zienerschap overschrijdt het vrouwelijke de aardse grenzen van het menszijn, ziet en ervaart het leven als ruimer als ook boven- en buitenaards en komt dientengevolge tot het geloof in wedergeboorte. Voor dit alles staat de vrouwelijke godheid garant, de grote godin, onder wier macht de man ook nu nog zich stelt, als hij zich aan roes, extase, dichterschap enz. overgeeft. Natuurlijk weet men in de matriarchale wereld nog niet, dat in het grote vrouwelijke het bovenpersoonlijke manlijke oergeestprincipe de inspirerende rol speelt, omdat de mannen zich nog niet met dit bovenpersoonlijk manlijke ge- identificeerd hebben en hun eigen wezen er nog niet in hebben herkend. Vandaar dat de vrouw zich op hoger plan weet te werken lang voor de man zich hiertoe zet en dat zij de hang vertoont naar het bovennatuurlijke, naar wat zich aan de natuurlijke wetmatigheid onttrekt, de aardse grenzen overschrijdt. Zij doet dit op grond van haar voorstellingsvermogen, waar- door zij tot innerlijke bewogenheid en tot liefdegevoel komt. Dit laatste is voor haar essentieel. Aan zwangerschap en baring ervaart het vrouwelijke zich als zodanig en projecteert dat vervolgens tegen de hemel, waar telkens de maan wedergeboren wordt, die dan de heer van de zon is, wier wedergeboorte later gevierd wordt, midwin- ter, een gebeurtenis die nog meedoet in het verhaal van de geboorte van Jezus, waarvan de datum op 25 december ge- plaatst is. Het vrouwelijke is de oorsprong van alle cultuur en bescha- ving. Aanvankelijk bewerkt zij het sedentair worden en daar- mede het ontstaan van de landbouw en veeteelt; maar ook verandert zij de natuur en vereredelt haar, waarbij zij de dood gebruikt ten bate van het leven. Zij doet dit krachtens haar wezen, want zij is het leven, is de dood, terwijl in haar bovendien de drang leeft naar het hogere, het bovennatuur- lijke. De grote godin is de hiërarchisch ordenende en wordt de heerseres over alles, ook over planten en dieren, instincten en driften. Zij heeft zich ontwikkeld van rots tot mens, d.w.z. van vaag vermoeden tot klaarheid. Doordat zij heerseres wordt over alles brengt zij het leven op hoger plan zonder het contact met de oergrond te ver- liezen en bewerkt daardoor de hoogste vormen van zieleleven. Als begin van het manlijke is het vrouwelijke nog niet het manlijke; dit is er nog slechts in voorondersteld, is nog slechts aanleg, nog niet voor zich, nog geen realiteit, maar het is deze manlijke aanleg, die de geestelijke bevrucht- ting bewerkt, waaruit de gedachte der parthenogenese (geboor- te uit een maagd) ontstaat. Wij kennen deze gedachte allen uit het christendom, maar het prototype ervan is de Egyptische maangodin. Dat het vrouwe- lijke zich verkeert tot het manlijke ligt in de rede, omdat 9 de negatie het beginsel is van alle zijn. Alles verkeert zich tot zijn andere, waarin het als opge- heven moment blijft meedoen, voorondersteld blijft, zodat het andere niet loskomt van zijn oorsprong. Vandaar de drang van de man zich te bekennen tot zijn oor- sprong, de vrouw, zonder welke hij onvolmaakt, abstract, steriel is. De vrouw bevruchtend maakt de man zich als aanleg waar, brengt zich als aanleg tot gelding, waarna zwangerschap en baring het proces zijn der verkering tot realiteit. En omdat het vrouwelijke het manlijke als aanleg in zich draagt, kent het de drang om het in de wereld, waar alles uiteen ligt, tot zich te laten komen, in zich op te nemen. Vandaar de liefdebereidheid der vrouw, alsook dat sperma, phallus, zoon, figuurlijk als het wekkend manlijke in de grote godin worden voorgesteld, waardoor de geestelijke bevruchting plaats vindt. Hierbij zij ook nog gewezen op de zoon-minnaar verhouding in de godenwereld die onvermijdelijk is, zolang het manlijke nog niet onafhankelijk is van het vrouwelijke. De liefde is de vrouwelijke weg naar hoger geestelijk zijn als waarheidsbeleving: in haar leert de mens zich zelf kennen. Vandaar dat dichters de liefde bezingen en verheerlijken, al zien zij vaak ook de schaduwzijde ervan, zoals Heinrich Heine, als hij zegt: Die Engeln, Sie nennen es Himmelfreud' Die Teufeln, Sie nennen es Höllenleid Und die Menschen, sie nennen es Liebe. Natuurlijk is er aanvankelijk geen liefde, doch enkel geslachts- drift, waarbij zelfs het inzicht, dat zij in dienst staat van de voortplanting ontbreekt. Eerst geleidelijk ontwikkelt zich het liefdegevoel, dat boven- zinlijk is en in ons werelddeel wordt dit verwoord door de troubadours. Voordien kwam het boven de lustbeleving niet uit ongeacht de verfijning in het geslachtelijke spel en ook ondanks het aesthetische element, dat in verhouding der sexen in het oude Griekenland zulk een grote rol speelde. Geslachts- genot en schoonheid. Eerst in Europa in de middeleeuwen begon men ernst te maken met de liefde. De grote Moedergodin, die zichzelf bevrucht en uit wie alles ontstaat, die alles omvat is aanvankelijk de Almachtige, die aanbeden moet worden. Zo wordt zij ervaren tot in de late middeleeuwen, uit welke tijd het beeld der Vierga ouvrante (geopende maagd) bekend is, een Madonnabeeld, dat aan de voorzijde geopend kan worden. De zeer jeugdige Maria draagt het kindje Jezus op de arm; wanneer wij haar openen blijkt zij ook God de Vader, de gekruisigde en de heilige geest te bevatten. Jean Gerson, deken van de Notre Dame te Parijs achtte dit ketterij en veroordeelde het. Het theologisch aspect echter is voor ons niet van belang. Wat duidelijk uit het beeld blijkt is, dat Maria ook toen nog beleefd werd als de geestelijk alles omvattende grote Moeder- godin uit wie alles in het licht treedt, ondanks het feit, dat zij als aardse vrouw beschreven staat in de bijbel. Maar op het voorhandene wordt het bovenaardse geprojecteerd 10 en er in beleefd, eventueel onbewust zoals het geval is bij de Joden en hun verering van de eigen moeder, ofschoon de echtgenote bij orthodoxe joden niet in aanzien staat. De gedachte der Moedermaagd is, zoals wij reeds opmerkten, niet oorspronkelijk christelijk. Om slechts een duidelijk voorbeeld te noemen verwijzen wij naar de mythe van Demeter, godin van de landbouw er haar dochter Kore, afgebeeld als de maagd met de aren, welke zij zelf is. Ook moeten wij be- grijpen, dat Kore Demeter is, die zich in haar dochter heeft herhaald en veranderd en uit het veranderde vrouwelijke, het zich doorlichtende, wordt dan de zoon (de lichtzoon) Triptolemos geboren. Het vrouwelijke wordt dus niet zelf de geestelijke kant van de mens, maar baart hem, brengt hem uit zich voort, en beleent* hem vervolgens met de aren. De wijsheid blijft, wat zij oorspronkelijk is n.l. vrouwelijk en het manlijke krijgt dan de opdracht het te ontwikkelen; het is zelf die ontwikkeling. *Gaf hem aren uit dank = belenen (mythologisch woordenboek). Zo leert het vrouwelijke zich zelf kennen door zich te ervaren in haar diepste wezen, als ontwikkeling van de bewustzijnsaanleg tot bewustzijn in het algemeen, dat dan door het manlijke van algemeen tot bijzonder verder moet worden ontwikkeld. Het manlijke is zelf die ontwikkeling. De oorspronkelijke vrouwelijke wijsheid is in de diepte der psyche voortdurend werkzaam en het is verkeerd ons daar van af te sluiten. Over de hovaardigheid van het manlijke bewustzijn en de funeste gevolgen van dien spreken wij later. Hier willen wij er slechts op wijzen, dat zij in de joods-christelijke wereld haar grootste eenzijdigheid bereikt heeft. Het gevoel van de hoge waarde van het vrouwelijke was verloren gegaan en het begrip, dat vrouwelijk en manlijk een ongescheiden onderscheiden eenheid van tegendelen zijn, nog niet geboren. Dat Jezus zijn moeder, die buiten staat, afwijst, is kenmerkend voor de tijd waarin het Jezusverhaal speelt, al is hij als manlijke figuur niet consequent volgehouden. Hij is typisch androgyn en heeft bovendien contacten met ver- scheidene vrouwen, die ook bij zijn sterven en op paasmorgen aanwezig zijn. De godheid echter werd als zuiver manlijk opgevat, maar de katholieke kerk hield het vrouwelijke in hoge ere in de figuur der Madonna, al wordt zij in de bijbel ontluisterd, doordat men haar daar meer kinderen laat baren. De evangelisten hebben van de achtergrond van het verhaal niet veel begrepen. Deson- danks speelt heel het oude ritueel een rol in de kunst o.a. Maria Magdalena met de beker, de Madonna met de dode Jezus op schoot, in welke uitbeelding de terugkeer van de zoon in de moederschoot wordt bedacht; de Moedergodin is n.l. ook de grote Doodsmoeder. En zoals de priesters der grote goden in de oudheid, feitelijk of figuurlijk castraten waren, die hun gehele geslachtsleven aan de godin wijdden, zo zijn ook de r.k. priesters figuurlijk nog castraten (het celibaat) in vrouwenkleren. 11 Het geheel is duidelijk een overgangsfase tussen de antieke en de toenmaals nieuwe godsopvatting, die zich beperkte tot vergoddelijking van het enkel man- lijke. Deze fase werd beëindigd door het protestant- isme, dat te begrijpen is als een poging om het con- flict tussen het (vrouwelijke) religieuze gevoel en het (manlijke) godsdienstige denken op te heffen. De madonna werd uit de protestantse kerken gebannen; geuzen scholden haar uit voor de hoer Maaike en wierpen paardenmest naar haar beeld. Het vrouwelijke leed in de kerkelijke wereld de neder- laag en nadien is de Europese wereld in haar geheel star en blind verder gegaan langs de weg van de ver- werping van de vrouwelijke waarden. Hierop is in deze eeuw een reactie ingetreden, die te bewijzen is als een schrikwekkende wraakneming van het vrouwelijke, dat haar negatieve elementaire aspect tot gelding brengt, het aspect van de verslin- dende grote Moeder, waarbij zij zich bedient van de man- lijke agressiviteit. Het manlijke is negatie van het vrouwelijke en het woedt thans in den blinde. In de grote Moeder waarin het beginsel der zelfweerspreking wezenlijk kenmerk is en als onmiddelijk werkzaam gesteld wordt, zijn dood en leven, agressie (natuurlijke manlijkheid) en sexualiteit magisch verbon- den. Zij is de almachtige heerseres over alles. Als zelfweerspreking is zij door en door waar, want door en door negatief. En omdat zij de volle waarheid is, hangt alles van haar af, vloeit uit haar voort. Maar als zelfweerspreking is zij nog aanvankelijk. Vandaar dat de primitieve uitbeeldingen het vrouwelijke nog on- middelijk verenigen met het manlijke o.a. in de grote Moeder met de vagina dentata* (roodhuiden) of met de phallus en ook wel als de kinderenverslindende. Desal- niettemin blijft in deze afbeeldingen het vrouwelijke (de vrouwelijke figuur) overheersen en doet het manlijke alleen mede op de wijze ener primitieve beeldsprakigheid, waar- door de grote Moeder de huiveringwekkende wordt. * (vagina met tanden) Het manlijke is in het vrouwelijke van den beginne voor- ondersteld, maar in deze beelden treedt het onmiddelijk te voorschijn, primitief en agressief. Het onderscheid, de tegenstelling tussen vrouwelijk en man- lijk wordt wel aan het licht gebracht, maar op primitieve wijze, rechtstreeks. Er is nog geen differentiatie, geen ontwikkeling. Aangezien alle Zijn Worden en het leven een proces is, is de ontwikkeling ook van de verhouding vrouwelijk/manlijk onontkoombaar. 12 Het vrouwelijke ontwikkelde zich tot de grote goede Moeder- godin, waartegenover het manlijke onbelangrijk was. Toch werd het erkend als de negatie van het vrouwelijke, maar in onmiddelijke samenhang ermede. Op den duur echter gaat ook het manlijke zich ontplooien en verkeert zich van natuurlijke agressiviteit tot bewust- zijn, tot geestelijk leven, waardoor het vrouwelijke, waarin het voorondersteld en werkzaam is, zich ontwikkelt tot de Sophia (de vrouwelijke wijsheid), de zich doorlichtende vrouwelijke psyche, die door het doorlichten tot het oor- deel des onderscheids tussen zichzelf en het manlijke komt en omdat de vrouwelijke bewustwording zich onmiddellijk d.w.z. buiten het denken om voltrekt, het manlijke als het andere stelt als geopenbaard d.w.z. onmiddelijk geweten, verworven inzicht. Dit wordt verhaald in de mythen van Isis en Horus, Demeter en Kore, en tenslotte van Maria en Jezus. Het vrouwelijke verkeert zich in deze mythen tot het manlijke, waarin het voorondersteld blijft als opgeheven moment, maar dit wil zeggen, dat in het manlijke als het bewustzijn de kategorie der identiteit blijft meedoen. Dit inzicht echter ontbreek, ook in het christerdom, dat het vrouwelijke radicaal verwierp, hetgeen voortvloeide uit het bewustzijn, dat het manlijke de negatie is van het vrouwelijke. En doordat het niet dóórdacht, bleef liet staan bij het onder- scheiden, welke stilstand de doodzonde van het christendom genoemd mag worden, omdat het daardoor zijn eigen grondge- dachte, n.l. de liefde, verwierp. Maar bovendien verwierp het het mysterie, oerkenmerk van het vrouwelijke. Aan het licht, de klaarheid, is het duister voorondersteld. Wij kunnen haarfijn vertellen over eicel en spermatozoa, hun versmelting en over celdeling, d.w.z. dat wij alles weten over de verschijnselen waarin het leven zich openbaart, maar het leven als zodanig is door geen mensenoog aanschouwd. Wij kunnen het vatten in fysiologische, psychologische, filo- sofische formuleringen, maar daarbij moeten wij in het oog houden, dat wij het altijd in andere fysiologische, psycho- logische of filosofische begrippen uitdrukken maar het als zodanig niet in woorden kunnen vatten, behalve in dat ene woord: leven. Het christendom mag nog zoveel over de liefde gesproken hebben, het is er nooit aan toegekomen en christelijk Europa volhardde bij de kategorie van het onderscheid en wilde alles tot klaarheid, klaar bewustzijn brengen. Alles rubriceren, in vakjes onderbrengen, keurig rangschikken was (en is) het ideaal. Vaak wordt Herakleitos geciteerd: "Alles vloeit, niets blijft", maar het vloeien wordt niet erkend; geen overgang van het een naar het ander. Hardnekkig wordt gepoogd om uit het denken te leven, niet uit het redelijke doordenken, maar uit het verstandelijke, het eenzijdig manlijke, het onderscheidende denken, dat niet 13 tot wijsheid voert, al is het nog zo knap. Wijsheid is meer dan inzicht; zij is doorzicht en de wijze weet, dat het leven niet eenzijdig te beredeneren valt, dat bewust leven niet alleen denkend leven is. Natuurlijk moeten wij denken; het is een geestelijke functie van de hoogste orde, maar juist daarom is het zo moeilijk. En omdat het zo moeilijk is, kunnen wij allicht op dwaal- wegen geraken. Dit geldt ook voor het redelijke doordenken, het zuivere denken. Natuurlijk kan het denken als critische instantie werkzaam zijn, wanneer het om het zuivere denken gaat, speelt de (vrouwelijke) kategorie der identiteit hierbij een beslissen- de rol. Dit denken denkt n.l. alles tot eenheid en ver- keert daarom het verschillende, het tegengestelde in het licht der identiteit tot tegendeligheden, waardoor het tot de eenheid der ongescheiden, maar wel onderscheiden eenheid van tegendelen concludeert. Het weet, want heeft begrepen, dat alles zijn eigen ontken- ning aan zich oproept en niets eenzijdig, in eenzijdigheid opgaat. Goed zonder kwaad is een zinloze klank evenals mooi zonder lelijk, enz. En omdat deze onderscheiden begrippen onafschei- delijk samengaan vormen zij een eenheid. Wie kwaad beoogt, bewerkt goed, doordat hij verzet oproept tegen zijn boosheid, wie enkel het mooie wil, zonder enige disharmonie, neemt alle spanning weg en bewerkt daardoor verveling, zodat het mooie zijn doel mist: de mens tot inner- lijke stille harmonie te brengen of tot blijdschap. Daarom staat de Renaissance hoger dan de klassieke Griekse kunst, die enkel in schoonheid als uitdrukkingsmiddel voor het verbeelden ener idee geloofde. Wie zuiver denkt, moet doordenken en als hij dus over de oor- zaak spreekt, bedenken, dat er alleen van oorzaak te praten valt, als er een gevolg is en dat dit gevolg dus de oorzaak ervan is, dat zijn oorzaak oorzaak is. Er is nog een corrigerende instantie, die wij de innerlijke stem noemen. Deze instantie werkt onmiddellijk, corrigeert het bewustzijn als het zich op een dwaalweg bevindt; en ver- der zijn er de dromen, die ons waarschuwen en ons de weg wijzen. Dit alles behoort tot de psyche, niet tot het denken; tot het vrouwelijke openbaringsinzicht, niet tot het manlijke denken, maar ook de mannen, vooral de knappe verstandelijke denkers hebben haar corrigerende invloed nodig. Doordat het denken, dat zich tot het onderscheiden beperkte, de overhand behield, verdorde de geest van Europa, waar hij geboren was. Het behield de overhand, omdat het het enige denken is, dat de geestelijk gemiddelde mens kan presteren en ook de knappe koppen zijn in geestelijk opzicht middelmatig. 14 Hier ligt natuurlijk de beschuldiging van ijdelheid of ver- waandheid voor de hand, welke echter moet worden terugge- wezen. Zoals wij reeds zeiden is wijsheid meer dan inzicht, dan onderscheidingsvermogen; het is het weten van het wezenlijke en dit weten wordt op vrouwelijke (dus onmiddel- lijke) wijze geniaal, als geopenbaard weten, op manlijke wijze redelijk doordenkend, verworven als zuiver begrip. In beide gevallen is sprake van een gave. Wij hebben niet allen dezelfde geestelijke structuur. Verder is te bedenken, dat niemand tot redelijk doordenken komen kan, wanneer hij niet tot het oordeel des onderscheids gekomen is. Deze denkwijze is dan ook niet minderwaardig en zij blijft in het redelijk denken voorondersteld, maar zij is de aanvang, waarbij wij niet kunnen blijven staan. Het vrouwelijke is het nog ongedifferentieerde, dat het onder- scheid stelt: de geboorte van de zoon, die het differentiëren moet voortzetten en dit ook doet, waarbij hij begint met de dingen gescheiden te zien en te denken. Omdat het manlijke negatie van het vrouwelijke is en dus vrou- welijk op negatieve wijze, dient het dit op zijn wijze te doen gelden: identificerend denken, maar dit heeft christelijk Europa nagelaten, behalve enkelen, die het redelijk denken is aangeboren. Wie er zich op verheft, is nog niet goed wijs, evenals allen, die de vrouw als minderwaardig beschouwen. In de natuur is het één buiten het ander, ligt alles uiteen; de natuur is een veelheid van verschijnselen. En het ver- standelijke, het onderscheidende denken moet daarom als na- tuurlijk denken begrepen worden, dat opgaat in veelheid van verschijnselen, die het steeds verder uiteen denkt, tever- geefs trachtend het wezenlijke te ontdekken. Dit echter is zintuigelijk niet waarneembaar. Ten overvloede verwijzen wij hier naar hetgeen wij in het voorgaande (pag. 12) schreven over het mysterie. Dat het verstandelijk denken de overhand bereikte, spreekt vanzelf, omdat het het voor de massa geschikte en enig moge- lijk denken is. Alles keurig onderbrengen in vakjes en hokjes, programmeren, vastleggen, dit alles werd het ideaal en de drager ervan is de burgerman, het toppunt van domheid. Niets mag vloeien, niets onzeker zijn. Rechten en plichten, waarbij hij leiding kreeg van de neo-Kantianen, die zich zo vreselijk druk maakten over het vraagstuk van de plichten, zodat zelfs van "die verdammte Pflicht" gesproken werd, of- schoon het echt niet ze verschrikkelijk moeilijk is uit te maken wat onze plichten zijn. De onzekerheid moest weg uit het leven en zo kwam hij tot de steeds verdere uitbreiding van het verzekeringswezen, totdat hij het toppunt bereikte: het verzekerd zijn van de wieg tot het graf, heel het leven een grote voorzorg, maar beslist geen avontuur. Er zou je iets onvoorziens kunnen overkomen. 15 Multatuli creëerde de volmaakte dorre burgerman en noemde hem Droogstoppel. Het leven geen avontuur en dus ook niet de liefde, want liefde is een dichterlijk avontuur en ook van dichterlijk- heid willen de Droogstoppels niet weten. Wij moeten praktisch zijn en nuchter. Als laatste kwam de kunstenaar in aanmerking om zeker ge- steld te worden; men bedacht de contraprestatie, waardoor het velen zeer gemakkelijk werd gemaakt om zich kunstenaar te noemen. Eens was dit anders, moest de kunstenaar zich bewijzen. De bohème was de laatste vrije kunstenaarswereld, waarin hij zich bewijzen moest, al werd die vrijheid vaak duur betaald. Wij krijgen nu eenmaal nooit iets cadeau en wat niet betaald wordt, wordt betaald gezet. Alle lagen der maatschappij zinken weg in materialisme en zakelijkheid, een teken van ondergang. Natuurlijk zijn er rechtvaardige eisen, maar te bedenken is, dat elke maatschap- pij haar recht heeft. Het verstandelijke denken heeft gepoogd van de grote godin een assepoester te maken, maar zij accepteert deze rol niet, aangezien zij ook de huiveringwekkende godin is, die uit zich- zelf (het onbewuste) haar natuurlijke primitieve agressiviteit opstuwt. Zij is allerminst het stille schuwe meisje, dat in de hoek bij de haard zit. Zij is primitief geworden, doordat zij als de creatieve, het bewustzijn (open) barende en steeds vernieuwende verdrongen is. De goede Godin heeft zichzelf verkeerd en haar negatie is de primitieve natuurlijke agressiviteit die zich laat gelden als de mensenmoordende, door bloed wadende mannenwereld van onze eeuw. Twee wereldoorlogen, de nazistische moordorgieën, koloniale oorlogen, miljoen verhongerenden, eindeloze poli- tieke en economische uitbuiting van volkeren en rassen met steun van de beschaafde christelijke wereld. De grote Godin, die tot de hoogste hoogten was opgerezen, de lichtende, uit wie het bewustzijn als lichtzoon geboren werd, is gemaakt tot een macht der duisternis, die het man- lijke als haar instrument gebruikt. De lichtzoon wordt Satan. Het is niet haar schuld, dat de grote Vader tot een belache- lijk opgeblazen figuur verworden, steriel redenerend op weg is naar de zelfmoord. "Oren hebben zij, maar zij horen niet". Het manlijke verwerpt de wijsheid, zowel de vrouwelijke als die van het zuivere denken; vernatuurlijkt, verzakelijkt, analy- serend, sadistisch sluit het zich hardnekkig af van de oer- grond van het leven. Dientengevolge is er geen vernieuwing. Door de vernatuurlijking, die technologische ontwikkeling genoemd wordt, komt het manlijke dieper en dieper in de onvrij- heid terecht, want in de onwaarheid verheft het de leugen 16 steeds hoger en verikkigt het meer en meer. Een voorbeeld van dit alles is te vinden in de Progil- affaire te Amsterdam, waar het kankerinstituut een waar- schuwende stem liet horen tegen de vestiging van een Progilfabriek in de dichtbevolkte hoofdstad, welke waar- schuwing door de zakenwereld fel bestreden werd. Het manlijke bewustzijn is het IK-bewustzijn. IK zeggend treedt het subject in een abstracte verhouding tot zichzelf, waarbij het het andere als het niet-IK uitsluit. Doordenkend komt het tot het inzicht, dat alle subjecten IK zijn en dus als IK identiek en in hun identiteiten. Wij zijn Ik. Zich verikkigend negeert het IK dus identiteit en daarmede het Vrouwelijke. Door dit af te stoten, stoot het de liefde af en blijft in de vijandigheid, de haat steken. En doordat het met de identiteit de eenheid negeert, verwerpt het de waarheid, want deze is slechts in de eenheid, die overigens alleen in de geest, de manlijke en de vrouwelijke, maar niet in de natuur te vinden is. Verikkigd gaat het IK onder in natuurlijkheid, het verhoudt zich tot het andere enkel als het andere; identiteit ont- breekt; het volhardt in eenzijdigheid. Daarom kan het geen contact willen, behalve formeel, uiterlijk en het zet alles op alles om zichzelf negatief te handhaven. Het is dan ook vanzelfsprekend, dat de burgerlijke wereld, als die van de natuurlijk gerichte mens, het materialisme en het egoïsme predikte. De economie verkondigde de heilzame functie van het eigen- belang. Als iedereen dit nastreefde zou de wereld het top- punt van economisch welzijn bereiken. Er kwamen zwartkijkers, zoals Ricardo en Malthus, die erop wezen, dat het onvolprezen eigenbelang voor miljoenen levenslange ellende betekende, maar dit werd aanvaard als een onontkoombaar begeleidend verschijnsel, omdat het burger- lijke levensdoel uit te drukken is in de woorden: veel, meer, meest. Zo "heilig" overtuigd waren de rijken en welgestelden, de leidinggevende personen van de onwrikbaarheid van de leer van het eigenbelang, dat zij het standaardwerk van Adam Smith: "An Inquiry"* gelijk stelden met de bijbel. Men sprak zelfs van "heilig egoïsme". * Komplete titel: "Inguiry into the nature and the causes of the wealth of nations." (1776) Het levensideaal van de burgerman ligt in de sfeer van het hebben, d.w.z. van het verkeerde zijn. Hij verkondigde grof egoïstische gedachten zoals: Ieder is zichzelf het naast. Charité bien ordonnée commence par soi même. Mir geht nichts über mich. En hij voelde zich gewichtig. Er is een oud mythologisch verhaal, waarin verteld wordt, dat de grote Vader in permanente coïtus op de grote Moeder 17 lag, tot een god kwam, die hen uiteen dreef, "opdat er licht (bewustzijn) zij". Dit uiteenrukken wordt in het verhaal de zondeval genoemd. De strekking van het verhaal is, dat het manlijke zich ontworstelt aan de zwaartekracht van het natuurlijke, het onbewuste, waarbij het dan als zelf- standig geworden bewustzijn inziet, dat toegeven aan die zwaartekracht zelfontkenning en dus zondig is. De grote Vader, die zo hevig terugverlangt naar het verzonken zijn in de grote Moeder - de praenatale fase - voelt zich zondig, is zich van zijn zondig verlangen bewust. Vandaar dat hij klaagt over de zondeval. De mens heeft veelal de neiging toe te geven aan de zwaarte- kracht van het onbewuste, omdat hij dan zonder zich schuldig te voelen ontslagen is van verantwoordelijkheid. Het dier is niet verantwoordelijk voor zijn daden; het ageert uit zijn instincten en deze zijn collectief; zij vormen het weten van de soort, verworven in miljoenen jaren. Onze maatschappij is op weg om de persoonlijke verantwoorde- lijkheid steeds meer van de mensen af te nemen door het maat- schappelijk leven in toenemende mate te automatiseren - de triomftocht van de computer en andere technische apparaten, die vanaf de grondstof tot en met het eindproduct alles "zelfstandig" doen. Zij zijn uiterst vernuftige realisaties van verstandelijk denken. De technologie is op weg de mens als creatieve werkkracht uit te schakelen en zijn handelingen te reduceren tot zo weinig mogelijk routinehandelinigen, d.w.z. hem meer en meer tot een gewoontedier, een robot te maken, hetgeen er op neerkomt, dat die mens dieper en dieper in het onbewuste wegzinkt. Vandaar de zelf-doen propaganda als vrije tijdsbesteding, voor welk doen alles prefabricated en dus gestandaardiseerd, d.w.z. als onpersoonlijk product te kopen is. Dat de creativiteit hierdoor bijster ontwikkeld wordt, valt te betwijfelen. Het koste wat het kost, maar de zakenwereld wil verhinderen, dat de mensheid zich ontworstelt aan de zuigkracht van het onbewuste, vandaar de massale propaganda, die reclame genoemd wordt en er moet inhameren, dat de door de zakenwereld aange- boden producten onmisbaar zijn voor de menselijke waardigheid, welk begrip vervangen is door het woord "status". De Franse revolutie bracht de burgerman aan de macht, waar- mede het zakelijke op alle gebieden des levens toonaangevend werd. In Parijs had men Lodewijk XVI het hoofd afgeslagen en daar- mede de staat als eenheid afgeschaft, want de koning belichaam- de hem. "L'état c'est moi". Als eenheid is de staat alleen denkbaar en kan daarom slechts leven in het bewustzijn der staatsburgers. Wanneer echter de staatsburgers niet verder komen dan tot verzakelijkt denken, verzakelijken zij ook de staat, die dan meer en meer in het maatschappelijke verzinkt, zoals in onze dagen angstwekkend duidelijk geworden is. En wat democratie genoemd wordt, is niet anders dan verbrokkeling op grond van zakelijke motieven. Alle technische knapheid tenspijt en juist tengevolge van die knapheid is het onbewuste, maar thans als huiveringwekkende verslindende grote Godin in haar elementaire kracht en macht bezig onze beschaving te vernietigen. 18 De door en door verzakelijkte burgerman is bezig zijn graf de delven en praat daarbij ijverig over vooruitgang. Bewustwording is een proces, maar het is omkeerbaar. In dit geval spreken wij van regressie. Als proces is het de verkering van onbewustzijn tot bewustzijn, dus van niet-zijn tot zijn, die in het worden in eenheid samen- gaan, echter alleen als begrip. Als en in het reële proces blijven beide polen reëel onderscheiden. Het onbewuste is het begin van het bewustzijn. Het proces is voortdurend, tenzij het geremd wordt, hetgeen door het subject geschiedt, eventueel onder invloeden van buiten. Angst voor verantwoordelijkheid kan remmend werken. De eerste fase van het bewustzijn is de gedachte, die zelf wel denken is, maar geen resultaat van denken, doch als de vorm ervan het kind van de moeder (het onbewuste). Vorm en inhoud zijn hier volslagen identiek, een identiteit zoals deze in de wereld der verschijnselen nooit voorkomt en niet voor kan komen, omdat in deze wereld de kategorie van het onderscheid bepalend is. Alles is er buiten elkaar. Gezien in de kategorie van het onderscheid is het een niet het ander; zij negeren elkaar, hetgeen in de sfeer van het leven tot afweer eventueel vijandigheid leiden kan, zoals de dieren- en mensenwereld duidelijk doet blijken. Het negeren kan dan tot een negatieve levensuiting worden, welke agressi- viteit genoemd wordt. Ook in het denken doet de kategorie van het onderscheid mee, maar wordt, wanneer het denken hierbij niet staan blijft, doch voortgaat en doordenken wordt, opgeheven tot moment. Deze laatste fase echter wordt in het algemeen niet bereikt; men blijft in de negatie steken vandaar dat het IK zich continu verikkigt en de agressie onder allerlei fraaie benamingen zoals vrije concurrentie tot grondslag van het maatschappelijke en als bewapening ter bescherming der onafhankelijkheid tot grondslag van het staatkundig leven worden gemaakt. Anders gezegd: de verhoudingen tussen individuen en volkeren worden bepaald door vijandigheid; onze samenleving berust op het principe van het geweld; de agressie is dominant. En deze wordt volkomen bewust bot gevierd, zoals blijkt uit de ver- houdingen tussen de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde en uit de politiek of economische koloniale verhoudingen, van welke laatste wij die tussen de U.S.A. en Zuid-Amerika willen noemen. Heel deze ontwikkeling is moorddadig voor de ethiek, vandaar dat ook de moraal (de algemene naam voor de zedelijkheid) onder- gaat, omdat de ethiek (het subjectieve creatieve zedelijke denken) haar niet voortdurend kon vernieuwen. Het verstandelijke denken, het z.g. intellect, is het beper- kende, dat ook zichzelf beperkt; het werkt met begrippen, die veelal niet anders zijn dan woorden, fraai klinkend eventueel, maar hol. Wat voor inhoud heeft het woord vrijheid in een wereld, waarin de een het recht d.w.z. de vrijheid heeft om macht uit te 19 oefenen over de ander, hem te onderdrukken? Waar is dan de vrijheid van de onderdrukten? Wij zijn niet vrij, wanneer en voorzoverre wij afhangen van een ander en wie leeft van onderdrukking is afhankelijk van de onderdrukten, hetgeen duidelijk blijkt als zij zijn tirannie afschudden. Vrij zijn wij slechts in de verhouding tot onszelf en deze is slechts te vinden op manlijke wijze in het denken, voor zoverre dit plaats vindt terwille van het denken, het tot klaarheid komen omtrent het Zijn, waarbij te onderkennen is: a) de wetenschap om de wetenschap en b) de wijsbegeerte, die als laatste doel heeft het denken zichzelf te doen begrijpen, het denken, dat zichzelf doordenkt; en op vrouwelijke wijze intuïtief (eventueel geniaal): a) wanneer het individu zich kunstzinnig uitspreekt ter- wille van de kunst, b) wanneer het in de liefde zichzelf vindt in een ander. In onze tijd is de wetenschap gedegradeerd tot knecht der industrie, de wijsbegeerte verlopen tot veelal leeg gepraat, waarbij niet de rede, maar subjectieve meningen en allerhand vooroordeel, vaak zuiver emotioneel bepalend is, terwijl de kunstenaarswereld - behalve de traditionelen - zich ver- loopt in experimenten, waarbij langzamerhand niets te dol en te ordinair is, tot liederlijkheid toe, en de liefde beneden het middenrif gezakt is. Dat wat het doorbreken van taboes genoemd wordt, is veelal niet anders dan zich sub- jectief exhibitionistisch afreageren van sexuele maniakken. Wie vrijheid wil voor zichzelf, moet ervoor waken anderen niet te hinderen, want wanneer en voorzoverre hij dit doet, loopt hij zichzelf in de weg; dus moet hij zichzelf vrijwillig beperken. Zijn IK als de gedachte, waarin hij de abstracte verhouding tot zichzelf uitdrukt, is te begrijpen als de zelfbemiddelaar, uit welke functie geen enkel recht valt af te leiden ten ongunste van anderen. Hij heeft recht op zichzelf, op de handhaving ervan en dus ook op zelfverweer, maar met inachtneming van de hiervoren genoemde eis van zelfbeperking. Het IK als zelfbemiddelaar maakt het ons in principe moge- lijk ons zelf te verwerkelijken en dat is het wat leven in vrijheid genoemd wordt. Zelfverwerkelijking is creatief zijn en vooronderstelt spon- taniteit, maar wie spontaan zichzelf verwerkelijkt als uit- buiter, verwerkelijkt zich niet als mens, want het wezens- kenmerk van de mens is zijn geestelijk leven; onze waarheid is bovenzinlijk, bovennatuurlijk. Het geestelijke leven is ontastbaar en dus ook onaantastbaar (wat hetzelfde betekent als heilig) en daarom is de vrijheid wezenskenmerk van de mens. Wie hem uitbuit, neerdrukt en dwingt tot de strijd om het naakte bestaan of hem anderszins tot zijn werktuig maakt, ont- neemt hem zijn vrije wil, d.w.z. zijn vrijheid; de uitgebuite houdt op subject te zijn en wordt object, ding. Dit is door en door onzedelijk. Onze wereld berust op deze onzedelijkheid, maar het verikkigde IK kan dit niet zien, omdat het in negativisme volhardt, gelovende dat het positivisme is. Zo geeft het dan zijn 20 onzedelijkheid uit voor zedelijkheid, waardoor het pervers leeft. Pervers is dat wat de schijn heeft van wat het niet is. Het verstandelijk denken, het z.g. intellect wil alles door- schouwen door het uiteen te rafelen, maar blijft desondanks in het donker wroeten, want het Wezen is niet te schouwen, is enkel denkbaarheid. Het intellect is mateloos knap en even mateloos onwijs en in zijn onwijsheid blind hoogmoedig. Sinds de vorige eeuw gelooft het in de mogelijkheid der totale vergeestelijking, waarbij het het begrip "geest" beperkt tot verstandelijkheid en bovendien niet begrijpt, dat het een eenzijdigheid nastreeft en dus een onhoudbaarheid. Doordat het het onbewuste de rug toekeerde en dus het vrouwelijke als datgene wat het aardse menselijke tot zijn hogere zin voert, miskent, is het gestag- neerd en onmachtig tegenover de Verschrikkelijke grote Moeder, die als negatie van de creatieve, de goede grote Moeder, manlijk natuurlijk agressief is en in onze eeuw de dood over de wereld zaaide en zaait. Haar macht wordt groter en groter naarmate de gelijkschakeling voortschrijdt en het individu zijn persoonlijkheid verliest. De gelijkschakeling speculeert op het collectieve element in de individuele psyche, dat vanzelf de behoefte tot wissel- werking met zich brengt, maar het begrip wisselwerking sluit eenrichtingsverkeer uit en dit verkeer is juist het kenmer- kende in de gelijkschakeling, waardoor deze steriliserend werkt. Men laat zich overbluffen, overrompelen, doet conces- sies en redeneert het verkeerde weg. Onze maatschappij is niet gediend van spontaniteit; zij eist volgzaamheid. Het intellect is trouwens zelf niet spontaan, doordat het zich van het vrouwelijke heeft losgemaakt. In de vorige eeuw komt de psyche in verzet in de wetenschappe- lijke wereld, de dieptepsychologie begint haar opmars. Freud en Adler, typisch negentiende eeuwse verstandsmensen, trachten het individuele gedrag psychologisch te verklaren, waarbij zij het psychische leven beiden reduceren als geheel onderworpen resp. aan de lustbegeerte (Freud) of aan de machts- drift (Adler). Weliswaar ligt de sexueel-agressiviteit ten grondslag aan het leven, maar wij mensen kunnen als proces van vergeestelijking niet bij deze oorspronkelijke grondslag blijven staan, terwijl wij bovendien moeten bedenken, dat het begrip "sexueel" (de vrouwelijke component der sexueel-agressiviteit) verlangen naar eenwording betekent, waartegenover "agressiviteit" het tegenovergestelde beoogt. In het proces der psychische ontplooiing, waarin het psychische leven zich meer en meer tot bovenzinlijk leven verkeert, ver- keert de oorspronkelijke sexueel-agressiviteit zich tot liefde- volle redelijkheid, welk einddoel heden ten dage wel zeer ver verwijderd schijnt. 21 In de geschiedenis der mensheid is echter genoeg aan te wijzen, waaruit blijkt, dat de mensheid deze weg tracht te gaan. Freud en Adler hebben dit niet ingezien, zij kwamen niet verder dan het individueel aspect der psyche, terwijl Jung bovendien het collectieve ervan aan de orde stelde. Voor hem is het intellect een minuscuul spiegeltje wat bewijst dat het zuivere denken hem vreemd is. Hij had een afkeer van logica, wiskunde vond hij immoreel, ze maakte hem ziek. Hij bestudeerde de psyche volkomen empirisch. Verder was hij paragnostisch. Op grond van dit alles wordt hem tegengeworpen, dat zijn theorie niet wetenschappelijk is en dat hij niets bewijst. Het verstandelijk denken vergeet hierbij, dat het zelf ook niets bewijst, omdat het niet uitkomt zonder axioma's en hypothesen. En verder zij opgemerkt, dat Jung door zijn uitgebreide mythologische studies en door het ook ter plaatse bestu- deren van de religieuze opvattingen van primitieve volke- ren, alsmede van hun gewoonten, zeden en taboes, dus empirisch bevestiging gevonden heeft voor zijn uitspraken omtrent het collectief onbewuste, welks directe uitingen hij zeer dikwijls paragnostisch heeft ervaren. Oosterse wijs- heid had voor hem wel aantrekkingskracht, maar hij acht ze voor de westerse mensheid niet practicabel. Had hij redelijk zuiver kunnen denken, dan zou hij tot de conclusie gekomen zijn, dat het collectief onbewuste aan het persoonlijk onbe- wuste voorondersteld is en er niet bij weg te denken. Wanneer iemand zegt: "ik zelf" spreekt hij dit uit, want het zelf is de persoonlijke zijnswijze en ervaring van het collec- tieve en vindt zijn afspiegeling in het godsbeeld, waarin het zich voor alle leden van de collectiviteit uitdrukt; het is het archetype van de orde en als archetype collectief. Daarom neemt het aantal goden af naarmate de mens zich aan de heerschappij van zijn natuurlijkheid ontworstelt en zijn verzedelijking, vergeestelijking toeneemt; naarmate hij dus meer cultuurmens wordt. De negatie van het collectieve is het individuele; die van het zelf in het IK, waarmede een nieuwe start aanvangt. Het IK is volgens Erich Neumann resultaat van centrering. Door de individualisering, d.w.z. door differentiëring leert het collectief onbewuste zichzelf kennen. Belangrijke begrippen zijn bij Jung, behalve de reeds genoemde, de overdracht, de projectie en de introjectie. De eerste twee hiervan kennen wij ook van Freud, maar bij deze hebben zij een engere betekenis. De overdracht heeft bij Jung identieke betekenis als het be- grip communiëren bij de Duitse filosoof-psycholoog Karl Jaspers. Over de projectie zegt hij, dat zij een kortsluiting is, een eigen psychische mogelijkheid spiegelt zich in de buiten- wereld. Dientengevolge is zij een weg tot zelfkennis. 22 De introjectie staat tegenover de projectie; een stuk buitenwereld wordt gespiegeld in de binnenwereld en daardoor een deel van de persoonlijkheid. Zo kan een godheid een aardse held worden: Perseus, Theseus, Herakles, maar ook Jezus, die echter in onderscheid met de drie voorgaanden bijna geheel vergeestelijkt is; bijna omdat hij de woekeraars uit de tempel ranselt, terwijl hij ook alleronvriendelijkst tekeer kan gaan: "gij zijt uit de vader, de duivel enz." Een ander voorbeeld van introjectie is die der romantici, die door introjectie van de sprookjeswereld, welke in ons leeft, de buitenwereld herschiepen. Door projectie en introjectie, resp. zelfvervreemding en zelfverrijking, ontwikkelt het individu zich meer en meer, wordt bewuster, maar in hoeverre dit feitelijk plaats vindt, is individueel verschillend, aangezien het individu gegeven is, want het heeft zichzelf niet gemaakt, maar is resultaat van twee reeksen voorouders, die zich in de ouders kruisen. Behalve dat het individu gegeven is, moet ook opgemerkt worden dat de omstandigheden waarin het ter wereld komt en opgroeit, gegeven zijn: het gezin, de gezinsverhoudingen, de maatschappelijke situatie, de tijdgeest, school, jeugderva- ringen, de kracht van het IK van dit individu tegenover de buitenwereld en daarmede de mogelijkheid van verzet tegen die wereld, d.w.z. tegen de collectiviteit, die altijd naar conformisme streeft, omdat zij nu eenmaal collectief is. Aanpassing is in zekere mate noodzakelijk, juist omdat wij ook collectief zijn, maar te veel aanpassen is vanzelfsprekend verkeerd, zoals alle teveel. Het kan leiden tot verval of verwringing van de persoonlijkheid, tot neurosen, psychosen, hysterie, regressie tot infantilisme o.a. als volgzaamheid. Dientengevolge laten zovelen zich tegen beter weten in over- rompelen door het collectief onbewuste en zijn er zoveel psychisch gestoorden. In dit alles openbaart zich de wraak der grote Moeder. Velen zijn op de vlucht naar haar toe, d.w.z. dat zij zich door haar laten verslinden. Met de wil is hiertegen niet veel te beginnen. Terecht ful- mineert Jung tegen de overschatting ervan die een overblijf- sel is van de extreme eenzijdigheid der vorige eeuw als het geloof, dat de mens volslagen bewust kan leven. Door het onmogelijke te willen, hebben velen zich psychisch geruïneerd. Het levensdoel is zelfverwerkelijking, die wij niet straffeloos kunnen verzaken. Wij kunnen het karakter niet veranderen, wel frustraties opheffen. Machtige middelen voor het collectief onbewuste als de ver- slindende grote Moeder zijn het ongegronde schuldgevoel en het misplaatste medelijden. Het eerste wordt veelal in het kind ingehamerd, doordat het voortdurend te horen krijgt, dat het ondeugend is, te kort schiet, vader en moeder ver- driet doet. Het kind gaat dit geloven, aangezien het uitgaat 23 van de verkeerde premisse, dat ouders altijd van hun kinderen houden. Was het maar waar. Van misplaatst medelijden is te spreken, als iemand lijdt met degene, die niet lijdt, behalve aan ongestilde IK-zucht. "Ik heb het zo zwaar, want ik krijg mijn zin niet." De IK-zuchtige, die het "zo zwaar" heeft, mag een zielige indruk maken, maar is niet meelijwekkend, want hij lijdt geen zedelijk gemis, omdat niemand iets kan missen, wat hij niet kent. Een mens kan overigens "zielig" zijn door zijn erbarmelijkheid, maar tevens een canaille. Daarom moet de hogere mens zich niet opofferen voor de lagere, want dan vindt verspilling plaats. Wie zijn liefde verspilt, schenkt geen liefde. Zijn goedheid, menselijkheid komt in de goot terecht en daardoor wordt de disharmonie in de wereld bevorderd, wat zondig is. De verikkiging heeft een enorme omvang bereikt, (Erich Neu- mann) en hiertegen zal dus een minderheid zich moeten ver- zetten, opdat de wereld niet onderga, wat wij dienen te ver- hinderen terwille van onze kinderen, die wij in de wereld zetten. Wie toegeeft, bevordert de verkeerdheid. Daartegenover kun- nen wij wijzen op degenen, die een nieuwe ethiek zoeken, ook al volgen zij hierbij soms vreemde wegen. Een nieuwe ehtiek die zich verzet tegen de heerschappij van het collectief on- bewuste, de ideaalloosheid, de mensonterende verzakelijking, de zielverkopers van handel en industrie, de zaaiers van de dood; deze nieuwe ethiek is in opkomst; zij wijst de weten- schap op haar diepdonkere schaduwen. Laten wij dus niet roepen om handhaving van orde en gezag. Wie hierom roept, roept om de doodgraver. ------ ---